De rechtbank Amsterdam behandelde laatst een kwestie – lees de volledige uitspraak op ECLI:NL:RBAMS:2019:4802) – waarbij de franchisegever van een bouwmarkt-formule had aangegeven dat zij de exploitatie van de formule zou gaan stoppen. De bouwmarkten die onder de betreffende formule vielen, zouden naar een andere bouwmarktformule gaan.

De (feitelijk) franchisenemer van twee bouwmarkten in Bodegraven en Waddinxveen kreeg een brief van de franchisegever dat zijn franchiseovereenkomsten niet verlengd zouden gaan worden, mede in het licht van de afbouw van de formule. Franchisenemer had vervolgens zijn zorgen geuit over hoe de franchisegever invulling zou gaan geven aan de franchise gedurende de resterende looptijd van de franchiseovereenkomsten. Ook had deze franchisenemer te kennen gegeven dat hij ervan uit ging dat hij zijn bouwmarkten onder de vlag van de nieuwe bouwmarktformule zou kunnen voortzetten.

Niets was echter minder waar, omdat Waddinxveen kennelijk al behoorde tot het exclusieve rayon van een reeds bestaande franchisenemer van de nieuwe bouwmarktformule in Alphen aan de Rijn. De franchisenemer kon dan ook niet zomaar ‘overstappen’ naar de nieuwe bouwmarktformule met zijn bouwmarkt te Waddinxveen, omdat dit een inbreuk zou zijn op het reeds bestaande exclusieve rayon van zijn (toekomstige) collega. Dat was overigens anders met zijn bouwmarkt in Bodegraven – die kon zonder problemen worden omgebouwd naar de nieuwe formule.

Zo ver kwam het echter niet. De franchisenemer uitte zijn verbazing over de gang van zaken, omdat kennelijk al jaren eerder de ombouw en inrichting van de bouwmarkt in Waddinxveen besproken zou zijn. Ook was de franchisenemer zeer ontevreden over de exploitatie van de formule door de franchisegever. De franchisegever zag dat anders: er zou altijd een voorbehoud zijn gemaakt ten aanzien van de locatie te Waddinxveen. Ook zou er geen verslechtering zijn in de formule en werd er nog steeds geïnvesteerd in de formule. Wel was het ondertussen duidelijk dat de franchisegever de exploitatie van de formule zou staken ruim voordat de looptijd van de franchiseovereenkomsten voorbij was. Reden voor de franchisenemer om de franchisegever in rechte te betrekken en tot het einde van de franchiseovereenkomst nakoming te vorderen van de franchiseovereenkomsten.

De rechtbank Amsterdam oordeelt in kort geding geparafraseerd dat een partij in beginsel nakoming moet geven aan datgene waartoe hij zich contractueel heeft verbonden richting een ander. In dit specifieke geval ligt dat volgens de rechtbank anders, omdat de franchisegever haar organisatie reeds heeft afgebouwd en er geen medewerkers op het hoofdkantoor (meer) zijn. De webshop is ook  niet meer in de lucht of zal op korte termijn alsnog stoppen. Aangezien er met alle franchisenemers overeenstemming is bereikt over een afwikkeling, behalve met bovengenoemde franchisenemer, betreft deze franchisenemer het sluitstuk over de afbouw van de formule. Aldus de rechter zou het open houden van de bouwmarkten in Bodegraven en Waddinxveen onder de ‘oude’ formule onevenredig hoge kosten met zich meebrengen voor de franchisegever. Bovendien is het volgens de rechter ook praktisch onmogelijk om de overkoepelende organisatie, die net is afgebouwd, weer op te bouwen. De omstandigheid dat de franchisegever niet (meer) kan voldoen aan de franchiseovereenkomsten zal via een schadevergoeding moeten worden opgelost aldus de rechter. De vordering tot nakoming wordt dan ook afgewezen.

Vragen?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]