Recent heeft de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2021:877 – klik hier voor het gehele vonnis) zich ook uitgelaten over deze materie. Het betrof ditmaal een franchiseformule gericht op de bemiddeling bij verhuur van onroerend goed en beheer van woonruimte. Franchisegever en franchisenemer hadden een franchiseovereenkomst met elkaar gesloten waarin (onder meer) een postcontractueel non-concurrentiebeding was opgenomen. Dit beding verbood het de franchisenemer om gedurende een periode van 2 jaar na het einde van de franchiseovereenkomst in (minimaal) een straal van 35 kilometer vanaf het vestigingspunt concurrerende activiteiten te ontplooien. Een aanvullende bepaling in de overeenkomst verbood de franchisenemer om gedurende een periode van één jaar na het einde van de overeenkomst waar dan ook concurrerende activiteiten te ontplooien.

Franchisenemer was voor het tekenen van deze franchiseovereenkomst al zelf 11 jaar actief als makelaar. Toen de samenwerking met de franchisegever kwam te eindigen, ging de (ex-)franchisenemer onder eigen naam door. Dat was volgens de franchisegever een inbreuk op het postcontractuele non-concurrentiebeding en hij startte een kort geding.

Aldus de rechtbank strekt een non-concurrentiebeding er primair toe om de franchisegever in staat te stellen zijn knowhow aan de franchisenemers over te dragen, en deze de nodige bijstand bij de toepassing van zijn methoden te kunnen verlenen, zonder het risico te hoeven lopen dat die knowhow en die bijstand direct of indirect aan concurrenten ten goede komen. Aldus de rechtbank moet dan ook de vraag worden beantwoord of er sprake is geweest van de overdracht van knowhow aan deze (ex-)franchisenemer. Is daar geen sprake van geweest dan kan de franchisegever geen nakoming vorderen van het concurrentiebeding. Voor de definitie van ‘knowhow’ kan volgens de rechtbank gekeken worden naar de Wet franchise.

De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat er geen sprake is van overgedragen knowhow, te weten kennis of informatie die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is. De kennis en informatie die wél is overgedragen is (te) algemeen van aard, niet geheim of uniek, zodat er niet van ‘knowhow’ kan worden gesproken. Er is niet onderbouwd door de franchisegever dat de verstrekte kennis of informatie niet eenvoudig buiten hem om had kunnen worden verkregen. De franchisenemer had het volgens de rechtbank ook gemakkelijk uit andere kanalen kunnen krijgen als dat nodig was. Omdat het franchise handboek niet (tijdig) door de franchisegever in het geding is gebracht, heeft de rechtbank niet kunnen beoordelen in hoeverre daar wél knowhow in stond. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat deze franchisegever onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van de overdracht van knowhow. Reeds om die reden dient de vordering van de franchisegever afgewezen te worden.

Een zware dobber voor deze franchisegever, te meer omdat de rechter impliciet stelt dat de non-concurrentiebedingen in alle franchiseovereenkomsten van deze franchisegever niet kunnen worden afgedwongen. Met de introductie van de Wet franchise ligt het voor de hand dat het ontbreken van knowhow vaker een belemmering kan worden voor een franchisegever om nakoming van een postcontractueel non-concurrentiebeding af te dwingen bij een ex-franchisenemer. Zo is een vereiste voor het kunnen opnemen van een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst volgens de Wet franchise (zie artikel 7:920 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) immers dat deze beperking “onmisbaar is om de door de franchisegever aan franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen”. Is er geen sprake van overgedragen knowhow dan is een non-concurrentiebeding dus niet geldig. Franchisegevers doen er dan ook goed aan om te inventariseren waar de overgedragen knowhow van hun formule in gelegen is.

Vragen?

Heeft u vragen over franchise , neemt u dan contact op met Menno de Wijs.