In het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) dienden inschrijvers aan te geven of zij de afgelopen drie jaar een positief eigen vermogen hadden. Een inschrijver gaf hierop aan ‘ja’, terwijl zij kort daarna ontdekte dat uit haar jaarrekening blijkt dat zij geen positief eigen vermogen had.

De inschrijver ontdekt de fout zelf en stuurt direct de aanbestedende dienst een brief waarin zij deze vergissing aangeeft. De aanbestedende dienst sluit vervolgens de inschrijver uit en geeft daarbij aan dat sprake is van een valse verklaring. Dit heeft grote gevolgen voor toekomstige inschrijvingen, aangezien die inschrijver dan bij toekomstige inschrijvingen – gedurende drie jaar – zal moeten melden dat zij in het verleden is uitgesloten wegens een valse verklaring (ex art. 2.87 onder h Aw).

Het oordeel

De rechter oordeelt in een korte overweging dat de verklaring feitelijk onjuist is en dat de inschrijver zich beter had moeten vergewissen van de (on)juistheid van haar inschrijving. Het bezwaar van de inschrijver, inhoudende dat geen sprake zou zijn van een valse verklaring, wordt afgewezen.

Ontbrekende argumenten?

Opvallend is dat in het vonnis geen aandacht wordt besteed aan relevante jurisprudentie die door het Europese Hof is gewezen. Vermoedelijk is dit door de inschrijver niet aangedragen. Uit een uitspraak van het Europese Hof (ECLI:EU:C:2017:338) blijkt namelijk dat ‘opzet’ niet is vereist, maar wel dat sprake moet zijn van “nalatigheid van een zekere ernst” (ro. 71). Aangezien de inschrijver de fout in haar UEA zelf heeft gemeld en kennelijk geen kwade bedoeling had, ligt het in de rede dat aan voornoemd criterium in ieder geval zou worden getoetst.

Ook is geen verwijzing te lezen naar de Gids Proportionaliteit waarin is opgenomen dat deze uitsluitingsgrond terughoudend moet worden toegepast en dat deze is bedoeld voor kwesties waarin de integriteit ter discussie staat (p. 37). Een gemiste kans…

Vragen?

Voor vragen neemt u contact op met Menno de Wijs, advocaat aanbestedingsrecht