
Hof ’s-Hertogenbosch lijkt te tornen aan de zorgplicht van de franchisegever bij exploitatieprognoses maar is dat ook daadwerkelijk zo?
Een franchisegever is volgens de Hoge Raad op grond van het ‘Paalman-arrest’ (ECLI:NL:HR:2002:AD7329) behoudens bijzondere omstandigheden niet verplicht om een exploitatieprognose te verstrekken aan een kandidaat-franchisenemer.
Verstrekt een franchisegever een dergelijke prognose echter wel, dan trekt zij volgens lagere rechtspraak een bijzondere zorgplicht naar zich toe die – kort gezegd – inhoudt dat de exploitatieprognose dient te berusten op een deugdelijke onderbouwing, zoals een grondig en zorgvuldig uitgevoerd markt- en vestigingsplaatsonderzoek.
Onlangs is er een uitspraak (ECLI:NL:GHSHE:2015:4989 – zie hier) gedaan door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch die deze bijzondere zorgplicht in twijfel lijkt te trekken. De vraag is of dat ook daadwerkelijk zo bedoeld is door het hof. Volgens de franchisenemer was er sprake van een bijzondere zorgplicht die op de franchisegever rustte om “voldoende informatie” te verstrekken over de omzetprognoses en had de franchisegever daaraan niet voldoen. Het hof meende echter dat er geen sprake was van een bijzondere zorgplicht en merkt in rechtsoverweging 3.17.4 van het arrest het volgende op: “In dit verband ziet het hof, anders dan HB Israël heeft betoogd, geen aanleiding om een bijzondere zorgplicht van [International] aan te nemen. Het enkele feit dat de overeenkomst betrekking heeft op franchise, acht het hof daartoe onvoldoende. De aard van de overeenkomt brengt niet zonder meer mee dat de franchisenemer altijd in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van de franchisegever. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de professionaliteit van partijen.”
In eerste instantie lijkt het erop dat het hof hiermee wil zeggen dat er (kennelijk) niet altijd automatisch sprake is van een bijzondere zorgplicht uit hoofde van de franchiseovereenkomst, te weten dat als er een exploitatieprognose wordt verstrekt, deze ook deugdelijk onderbouwd moet zijn. Ik vraag mij af in hoeverre het hof het ook zo heeft bedoeld. Immers, uit het arrest blijkt niet in hoeverre er ook een exploitatieprognose is verstrekt door de franchisegever. Mogelijk niet. De franchisenemer lijkt in deze kwestie dan ook niet zo zeer te ageren tegen ondeugdelijke prognoses, dan wel dat hij helemaal geen prognose heeft gehad. Het oordeel van het hof komt er dan ook op neer dat er geen bijzondere zorgplicht voortvloeit uit de franchiseovereenkomst voor een franchisegever om een exploitatieprognose te verschaffen. Dat was min of meer echter al uitgemaakt in het ‘Paalman’-arrest, waarmee onderhavige uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch mogelijk minder verreikend zal blijken te zijn dan op het eerste gezicht lijkt. De tijd zal leren wat het hof precies heeft bedoeld.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]
Ook interessant?

