Advocaten en notariaat in Leiden en Den Haag
Menu
Franchiserecht

‘Kritische grondhouding’ bij prognose kwesties houdt geen stand bij Hof Den Haag

23 september 2015 - 2 minuten leestijd

Eerder werd er door ondergetekende al geblogd over een rechtszaak (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1753) waarbij een franchisegever door een (ex-)franchisenemer werd verweten onjuiste exploitatie prognoses te hebben verschaft ten tijde van het tekenen van een tweetal franchiseovereenkomsten.De (ex-)franchisenemer meende dat hij daardoor had gedwaald en dat de franchisegever onrechtmatig had gehandeld.

Bij de rechtbank te Den Haag vond deze (ex-)franchisenemer echter geen gehoor. Aldus de rechtbank waren dergelijke exploitatie prognoses belangrijke hulpmiddelen voor een kandidaat om een afweging te kunnen maken om (al dan niet) te contracteren met de franchisegever. Zo belangrijk zelfs, dat volgens de rechtbank van een kandidaat-franchisenemer een “kritische grondhouding” zou mogen worden verwacht. Omdat de franchisenemer die houding in de visie van de rechtbank niet zou hebben aangemeten, kon  de franchisenemer zich aldus de rechtbank er achteraf niet op beroepen dat de door de franchisegever verstrekte prognoses ondeugdelijk waren. Daarmee week de rechtbank wezenlijk af van eerdere rechtspraak op dat punt. Om deze eerdere blog te lezen met de analyse van voornoemde rechtszaak, klik hier.

Het gerechtshof te Den Haag heeft in hoger beroep (niet gepubliceerd: zaaknummer 200.199.634) echter gebroken met deze ‘kritische grondhouding’ – lijn en heeft alsnog vastgesteld dat de (ex-)franchisenemer heeft gedwaald. Met name vindt het hof dat de franchisegever onvoldoende heeft weersproken dat er negatieve marktruimte was, waardoor het enige jaren zou duren voordat de franchisenemer het geprognosticeerde marktaandeel zou kunnen verwerven. Ook verwijt het hof de franchisegever dat zij de prognose onvoldoende heeft bijgesteld toen bleek dat het winkeloppervlakte van één winkel geen 130 m2 was maar slechts 100m2. Er is volgens het hof dus wel degelijk sprake van dwaling aan de zijde van de (ex-)franchisenemer en onrechtmatig handelen aan de zijde van de franchisegever.

Wel meent het hof opmerkelijk genoeg dat de (ex-)franchisenemer onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen deugdelijk vestigingsplaatsonderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl (kennelijk) tijdens de procedure naar voren is gekomen dat de betreffende franchisegever in acht tot tien andere gevallen precies dezelfde prognose had verstrekt. Gezien de grote diversiteit van concurrentieposities, inwoneraantallen, bestedingsniveau van lokale bevolking, verkoopoppervlakte winkel, et cetera, binnen Nederland is het niet aannemelijk – wellicht zelfs uitgesloten – dat er in acht tot tien verschillende gevallen (nagenoeg) gelijkluidende prognoses konden worden afgegeven door deze franchisegever. Het zet in ieder geval te denken over de wijze waarop prognoses kennelijk worden opgesteld.

Hoe dan ook; deze (ex-)franchisenemer zal in een aanvullende schadestaatprocedure moeten proberen om de door hem ten gevolge van de onjuiste prognoses geleden schade vergoed te krijgen. In hoeverre de (ex-)franchisenemer echter alle door hem geleden schade vergoed zal krijgen, is daarbij de vraag. Eerder had de franchisegever in deze kwestie immers een leveringsstop doorgevoerd, waardoor de winkels van deze franchisenemer noodgedwongen gesloten moesten worden. Deze leveringsstop lijkt in het licht van dit arrest rechtens onjuist te zijn geweest. In hoeverre die schade ook vergoed gaat worden is nog onduidelijk. Deze franchisenemer blijft mogelijk dus alsnog het kind van de rekening.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]

Ook interessant?