Is er geen sprake van een rendabele exploitatie van de franchise, dan zal de franchisenemer op enig moment dienen te inventariseren hoe de franchiseovereenkomst voortijdig kan worden beëindigd. Zo is het mogelijk dat partijen in gezamenlijk overleg besluiten om de samenwerking te beëindigen. Ook is het mogelijk dat er in de franchiseovereenkomst zelf is bepaald dat deze voortijdig kan worden opgezegd. Een populair beding in dat kader is die waarbij de franchiseovereenkomst voortijdig kan worden opgezegd als de franchisenemer minder dan een bepaalde omzet in een bepaalde periode heeft behaald.

Komen partijen niet in gezamenlijk overleg tot beëindiging van de overeenkomst en is er verder niets daarover geregeld in de franchiseovereenkomst, dan zal de franchisenemer te raden moeten gaan in het burgerlijk wetboek. Is er bijvoorbeeld sprake van een situatie dat de franchisegever tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst dan kan de overeenkomst mogelijk ontbonden worden. Ook is het mogelijk dat de franchisenemer een beroep toekomt op de vernietiging van de franchiseovereenkomst, bijvoorbeeld vanwege een wilsgebrek, zoals dwaling (zie hier). Ook de redelijkheid en de billijkheid kan een grondslag vormen om een duurovereenkomst voortijdig te beëindigen. Er moet dan sprake zijn van een dermate zwaarwegende grond dat het onaanvaardbaar zou zijn als de duurovereenkomst niet voortijdig beëindigd zou kunnen worden. In dat kader kan gewezen worden op een recent vonnis van de rechtbank Oost-Brabant (zie: ECLI:NL:RBOBR:2014:2305).

In die zaak was er sprake van een franchisegever die met een met een buitenlandse franchisenemer had gecontracteerd voor 10 jaar. In relatief korte tijd werden er door deze franchisenemer drie winkels geopend, maar de exploitatie daarvan was kennelijk alles behalve een succes. Aldus de franchisenemer was dit te wijten aan diverse tekortkomingen aan de kant van de franchisegever. Op grond hiervan ontbond hij ook de franchiseovereenkomst en vorderde hij bij de rechtbank Oost-Brabant schadevergoeding.

De rechtbank was echter van mening dat er van (wezenlijke) tekortkomingen aan de zijde van de franchisegever geen sprake was en dat de vordering tot schadevergoeding moest worden afgewezen. Nu de ontbinding van de franchiseovereenkomst door de franchisenemer echter juist op deze (vermeende) tekortkomingen was gestoeld, zou het in de lijn der verwachting liggen dat de ontbinding hiermee niet rechtsgeldig is geweest, waardoor de franchiseovereenkomst nimmer rechtsgeldig was komen te eindigen. Desalniettemin merkte de rechtbank in rechtsoverweging 5.5.3 van haar vonnis op dat zij het, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar vond als de franchisenemer gehouden was om, uitsluitend in het belang van de franchisegever, de gedurende geruime tijd voor franchisenemer niet-rendabel gebleken onderneming voort te zetten. De franchiseovereenkomst werd vervolgens alsnog als voortijdig beëindigd verklaard. Een eventuele schadevergoeding voor de franchisegever, omdat de samenwerking voortijdig was beëindigd, werd niet toegewezen.

Uit dit vonnis blijkt wederom heel duidelijk dat een franchiseovereenkomst – conform ook eerdere rechtspraak – een samenwerkingsverband moet zijn waarvan beide contractspartijen profijt dienen te hebben. Is dat niet het geval, dan raakt dat de kern van de franchise samenwerking. In onderhavige kwestie blijkt echter niet dat de franchisegever enig verwijt te maken valt voor de tegenvallende omzetresultaten van de franchisenemer. Dat de omzetten en resultaten achterbleven was dan ook niet zozeer aan de franchisegever te wijten, maar was kennelijk eerder gelegen in het ondernemersrisico van de franchisenemer zelf. Toch zou het, aldus de rechtbank, onaanvaardbaar zijn als de samenwerking niet zou kunnen worden opgezegd.

Mag uit dit vonnis van de rechtbank Oost-Brabant geconcludeerd worden dat iedere franchisenemer, die geconfronteerd wordt met achterblijvende omzetten, een beroep kan doen op de redelijkheid en de billijkheid om de samenwerking voortijdig te beëindigen? Op grond van de tekst van het vonnis lijkt dit in beginsel wel het geval te zijn, alhoewel de rechtbank in deze zaak wellicht – het blijkt niet – ook gewicht heeft toegekend aan de termijn van samenwerking (10 jaren), het feit dat het direct na aanvang al verkeerd ging met de omzet en het gegeven dat de franchisenemer kennelijk (ook) geen verwijt te maken viel. Desalniettemin blijft de redelijkheid en billijkheid een element om rekening mee te houden bij de voortijdige beëindiging van de franchise.

Vragen?

Heeft u vragen over onrendabele exploitatie, neemt u dan contact op met Menno de Wijs, advocaat