Bellen met de belastingdienst

Met de opkomst van geavanceerde smartphones, is het aanmerkelijk eenvoudiger geworden (telefoon)gesprekken op te nemen. In de praktijk zien we dan ook dat dit veel gebeurt. We zien echter ook dat de opnemende partij veelal het idee heeft iets ‘illegaals’ te doen. Artikel 139a en volgende van het Wetboek van Strafrecht bepalen echter dat het in beginsel is toegestaan een gesprek op te nemen. Voorwaarde is wel dat de opnemende partij zelf deelnemer is in het gesprek, of dat het gesprek wordt opgenomen in opdracht van één van de deelnemers in het gesprek. Als een derde een gesprek opneemt, zal dit al snel als strafrechtelijk handelen kwalificeren (‘afluisteren’). Onder omstandigheden kan het echter ook voor een deelnemer aan een gesprek onrechtmatig zijn om het gesprek op te nemen. Het zou bijvoorbeeld in bepaalde gevallen onrechtmatig kunnen zijn om een gesprek op te nemen waarin erg gevoelige privézaken worden besproken. Een dergelijk gesprek opnemen zal in snel in strijd kunnen zijn met het (grond)recht op privacy, zoals neergelegd in onder meer artikel 10 EVRM. In verreweg de meeste gevallen zal het opnemen van een gesprek echter niet onrechtmatig zijn. Iemand die bijvoorbeeld met de Belastingdienst belt, mag dus dat gesprek opnemen. De opnemende partij hoeft hiervan geen mededeling te doen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst mag echter niet ‘zomaar’ gesprekken opnemen. Aangezien in een dergelijk geval als snel sprake is van het stelselmatig (geautomatiseerd) opnemen en opslaan van gesprekken geldt wél de restrictie dat opname slechts na voorafgaande mededeling mag plaatsvinden. Dit vloeit voort uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Gesprekken opnemen

Hoewel het dus in principe is toegestaan om gesprekken op te nemen, mag de opnemende partij niet ‘zomaar’ en ‘van alles’ met deze opnames doen. Zonder hier verder op in te gaan, merk ik op dat (heimelijk) opgenomen gesprekken in veel gevallen wel als bewijs in een rechtszaak gebruikt kunnen worden. In Nederland mag de civiele rechter immers zelf bepalen wat hij als bewijs gebruikt. Zelfs een onrechtmatig opgenomen gesprek kan derhalve als bewijs dienen. Opgenomen gesprekken mogen echter niet zonder meer gepubliceerd worden. Over dit onderwerp bestaat vrij veel interessante jurisprudentie met vrijwel allemaal dezelfde tendens: steeds moet een belangenafweging gemaakt worden. Weegt de privacy van de opgenomen gespreksdeelnemer op tegen het belang dat de opnemende partij heeft? Hierbij kunnen vele factoren een rol spelen, waaronder de vraag of vertrouwelijke informatie (privé of zakelijk, zie bijvoorbeeld Rb. Haarlem 30 juli 2008, LJN BE8760) aan de orde is gekomen, in hoeverre de opgenomen partij een ‘redelijke privacy-verwachting’ mocht hebben in het gesprek, of de opnemende partij ook op andere manieren het beoogde doel had kunnen bereiken, enzovoort.

Rechtelijke uitspraken ter illustratie

Ter illustratie heb ik hieronder een aantal rechtelijke uitspraken opgenomen over de publicatie van (heimelijk) opgenomen video- en geluidsfragmenten. Interessant in dit kader is een vonnis van de Rechtbank Zutphen 10 oktober 2006 inzake Blik op de Weg (LJN AZ3285). In dit programma werd een persoon door de politie aangehouden wegens een snelheidsovertreding en het negeren van een rood kruis. De verkeersovertredingen zijn vanuit een (niet als zodanig herkenbare) politieauto op de video opgenomen. Bij de aanhouding is de overtreder gefilmd. De Rechtbank overweegt: “Een inbreuk op artikel 10 EVRM is bovendien slechts mogelijk indien deze noodzakelijk is ter bescherming van een of meer in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen. Het door [eisers] ingeroepen recht op privacy kan als een zodanig belang worden aangemerkt. De beoordeling komt derhalve neer op een afweging tussen het recht op privacy en het recht op vrije meningsuiting.” […] “Tussen partijen staat vast dat het TV programma “Blik op de Weg”, naast enige amusementswaarde, een educatief doel nastreeft, te weten het vergroten van de verkeersveiligheid door het tonen van onveilig verkeersgedrag en het geven van commentaar daarop. Daarmee wordt een serieus algemeen belang gediend. [eisers] heeft aangevoerd dat zijn verkeersovertreding zo onbeduidend is dat uitzending daarvan geen journalistiek te respecteren belang dient. Dit verweer wordt verworpen, alleen al op de grond dat de beelden de stelling van [eisers] dat hij slechts een kort moment over een verboden rijstrook reed, logenstraffen. Met name gelet op de discussie tussen eiser en de politieagente over de ernst van de door eiser gepleegde overtreding en de functie van de rode kruizen, is voldoende aannemelijk dat de beelden een educatieve waarde hebben. Dat uit de beelden niet blijkt van de door [eisers] gestelde achterliggende redenen voor de verkeersovertreding, doet hier niet aan af.

Onrechtmatige uitzending

Een voorbeeld waarin wél sprake was van onrechtmatige uitzending, is het vonnis van de Rb. Amsterdam 24 januari 2007 (LJN AZ7825) inzake het programma Opgelicht. De uitzending van Opgelicht ging over een Stichting die per postorder aan het publiek genealogiekronieken aanbood. Tros heeft in het programma Opgelicht Meerdere malen aandacht besteed aan de (vermeende) oplichterspraktijken van deze Stichting. In de uitzending kwamen onder meer het huis en de gezichten van de betrokkenen herkenbaar in beeld. De Rechtbank achtte dit onrechtmatig, mede  aangezien de vrouw van verdachte herkenbaar in beeld kwam. Ook het herkenbaar in beeld brengen van het huis van verdachte (incl. huisnummer) en zijn gezicht, werd niet noodzakelijk en derhalve onrechtmatig geacht. De belangenafweging viel in dit geval derhalve uit in het voordeel van de gefilmde partij.

Spraakmakende TV zaak

Het laatste voorbeeld dat genoemd kan worden is een arrest van het Hof Amsterdam van 21 mei 2010 (LJN BM8273). In deze destijds spraakmakende zaak had SBS presentator Albertus Stegeman in het kader van het programma ‘Undercover in Nederland’ geheime camera’s en microfoons laten plaatsen bij een vermeende oplichter en paardenmishandelaar. Het Hof stelde: “Het gaat hier om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds geldt dat SBS c.s. de vrijheid hebben door hen gesignaleerde maatschappelijke misstanden door middel van een televisieprogramma (‘Undercover in Nederland’) onder de aandacht van het publiek te brengen en aan de kaak te stellen in de vorm die hun goeddunkt. Die vrijheid berust op het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Het door [geïntimeerde] gevorderde verbod zou een beperking betekenen van het recht van SBS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Anderzijds geldt dat [geïntimeerde] het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht heeft op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer.” […] “Het programma beoogt volgens SBS c.s. een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen. Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen die aan de orde komen in het programma dat SBS c.s. voornemens zijn uit te zenden, is het hof voorshands van oordeel dat het programma die strekking niet kan worden ontzegd. Het gaat, zoals hiervoor overwogen, om verdenking ter zake van oplichting, van het veroorzaken van dierenleed en van het in het leven roepen van teleurgestelde verwachtingen bij kopers van paarden. Het programma heeft een ruimere strekking dan het uitsluitend aan de kaak stellen van de praktijken van [geïntimeerde], hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in de in het programma verwerkte commentaren van de voorzitter van de Dierenbescherming en de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard. Zo stelt de voorzitter van de Dierenbescherming het tekortschieten van de regelgeving in Nederland op dit punt aan de orde en waarschuwt de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard dat potentiële kopers van een paard zich bij de koop van een paard niet te zeer moeten laten leiden door emotionele overwegingen.” […] “Alles afwegende, acht het hof met de beoogde uitzending de grenzen van het aanvaardbare niet overschreden, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet te bepalen dat de stem van [geïntimeerde] in het programma zodanig wordt vervormd dat deze onherkenbaar wordt. Deze laatste aanpassing (door SBS c.s. ter zitting overigens, subsidiair, aangeboden) kan ertoe bijdragen dat de kans op herkenning van [geïntimeerde] verder wordt verkleind. Dat, zoals [geïntimeerde] nog heeft gesteld, zij door haar postuur gemakkelijk zal kunnen worden herkend, acht het hof onvoldoende aannemelijk.”

Vragen?

Voor vragen naar aanleiding van dit weblog, kunt u contact opnemen met Natascha van Duuren, Advocaat/Partner IE/ICT-recht