Directeur richt eigen vennootschap op

In een recente zaak bij het gerechtshof te Den Bosch (LJN: BZ1968) was er sprake van een werknemer die reeds vele jaren als directeur werkzaam was bij een bedrijf wiens corebusiness de verzorging van de exploitatie en de logistiek bij havens betrof. Op enig moment had de werknemer een eigen vennootschap opgericht (hierna: “bedrijf X”) die gericht was op het geven van logistiek advies en de daarbij behorende diensten aan derden.

Casus

In de laatste arbeidsovereenkomst die partijen hadden ondertekend, had de werkgever een speciaal op bedrijf X gericht relatiebeding opgenomen. Dit beding kwam er – kort samengevat –  op neer dat de werknemer na het einde van de arbeidsovereenkomst geen opdrachten van derden zou aanvaarden waar hij 12 maanden voorafgaande aan het eindigen van de arbeidsovereenkomst contacten mee had gehad en waarvan de werknemer “redelijkerwijs” zou kunnen aannemen dat de werkgever deze opdracht ook zou kunnen, of willen, aannemen. Volgens de werknemer was dit beding echter in strijd met artikel 6 Mededingingswet, omdat de vrije mededinging werd geschonden.

Uitspraak

Het gerechtshof was het met de werknemer eens dat het relatiebeding mededingingsrechtelijke consequenties kon hebben, omdat de werknemer zich als zelfstandig ondernemer op de zakelijke  markt was gaan bewegen en het beding betrekking had op de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst. Wel strandde het beroep van de werknemer op de schending van de mededinging op het feit dat er geen merkbaarheid was aangetoond en doordat de werkgever een niet-weersproken beroep deed op de bagatelvoorziening van artikel 7 Mededingingswet.
Op grond van voornoemd arrest is het duidelijk dat de mededinging en het mededingingsrecht vaak dichterbij is dan men in eerste instantie zou vermoeden.

Vragen?

Heeft u vragen over het mededingingsrecht, neemt u dan contact op Menno de Wijs, advocaat bouwrecht en aanbestedingsrecht.