
Prognose? Rechtbank vraagt kritische houding!
Voordat een franchisegever en franchisenemer definitief met elkaar contracteren, zal de franchisegever doorgaans een exploitatieprognose aan de franchisenemer verstrekken. In een dergelijke prognose is weergegeven wat de potentiële franchisenemer redelijkerwijs zou kunnen behalen aan omzet en resultaat, indien hij franchisenemer zou worden van de betreffende formule. Met de nadruk op “redelijkerwijs”, omdat een prognose uiteraard geen garantie is, maar een inschatting van de toekomst.
Regelmatig komt het helaas voor dat franchisenemers de eerder door de franchisegever verstrekte exploitatieprognose niet behalen. Als dan blijkt dat de prognose niet deugdelijk is, bijvoorbeeld omdat er geen sprake is van (relevant) onderzoek, dan wel gewoon ‘verzonnen’ is, dan blijkt uit de vaste rechtspraak dat de franchisegever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens de franchisenemer uit hoofde van haar zorgplicht. De franchisegever is dan in beginsel aansprakelijk voor de schade die de franchisenemer heeft geleden. De franchisenemer wordt in dat opzicht dan ook beschermd tegen de ‘kundige’ franchisegever.
Onlangs heeft de rechtbank te Den Haag echter een uitspraak gedaan in een dergelijke ‘prognose’ – kwestie, waarbij door de rechtbank aanvullend een kritische houding van de franchisenemer werd verwacht ten aanzien van de door de franchisegever verstrekte prognose(s). Een afwijking dus van hetgeen eerder in de vaste rechtspraak is bepaald. De feiten van deze zaak waren – kort samengevat – als volgt.
Eind 2009 hebben de franchisegever en een (potentiele) franchisenemer gesprekken gevoerd over samenwerking. Tijdens die gesprekken is een prognose aan de franchisenemer verstrekt. Vervolgens hebben partijen een franchiseovereenkomst gesloten. September 2010 is de winkel van de franchisenemer geopend. Partijen hebben vervolgens gesproken over een tweede, door de franchisenemer, te exploiteren winkel. Ook ditmaal heeft de franchisegever een exploitatieprognose aan de franchisenemer verstrekt, welke (min of meer) gelijk is aan de prognose terzake de eerste winkel. Deze tweede winkel is in april 2011 geopend.
Medio juli 2011 geeft de franchisenemer bij de franchisegever aan dat zijn omzetten, en resultaten, van beide winkels achterlopen op hetgeen door de franchisegever is geprognosticeerd. Overleg tussen partijen levert niets op en de franchisenemer start een rechtszaak. In die rechtszaak merkt de rechtbank te Arnhem op dat een franchisegever niet verplicht is om een prognose te verstrekken. Wordt er wél een prognose verstrekt, en deze is onjuist, dan kan dit strijdig zijn met de regels van redelijkheid en billijkheid. Als de franchisegever wist dat deze fouten er waren, maar er niets over heeft gezegd, dan kan zij zelfs onrechtmatig handelen jegens de franchisenemer.
De rechtbank vult het voorgaande echter aan met de opmerking dat een prognose voor een (potentiële) franchisenemer een hulpmiddel is om de afweging te maken over het, al dan niet, sluiten van een franchiseovereenkomst met de franchisegever. Tegen deze achtergrond kan, volgens de rechtbank, een “kritische grondhouding” worden verwacht ten aanzien van de aan hem verstrekte prognose. De rechtbank is dan ook van mening dat een franchisenemer niet alles voor ‘zoete koek’ mag slikken. Kennelijk moet hij zelf (actief) onderzoek doen naar de juistheid van de exploitatieprognose die hij van de franchisegever heeft gekregen.
De mening van de rechtbank zou verdedigd kunnen worden door het zelfstandig ondernemerschap van een (potentieel) franchisenemer, maar lijkt wel op gespannen voet te staan met de hoofdregel in de rechtspraak dat de zogenaamde mededelingsplicht ‘boven’ de zogenaamde onderzoeksplicht gaat. Deze hoofdregel houdt in dat – hoewel een partij zijn onderzoeksplicht naar bepaalde relevante(!) gegevens heeft verzaakt – dit niet uitsluit dat de andere partij van die gegevens een mededelingsplicht heeft. Concreet voor onderhavige casus zou dat inhouden dat de franchisegever zich er niet zomaar op mag beroepen dat de franchisenemer de aan hem verstrekte exploitatieprognose niet heeft beoordeeld op inhoudelijke juistheid. Ook een onvoorzichtige partij dient in bescherming te worden genomen..
Deze rechtbank is echter van mening dat voornoemde hoofdregel niet zonder meer van toepassing is. Wat daar ook van zij: wederom blijkt dat het van het allergrootste belang is dat een franchisenemer zich deugdelijk laat informeren, ruim voordat hij een franchiseovereenkomst sluit met een franchisegever. ‘Zomaar’ afgaan op de concrete uitlatingen van een franchisegever kan op een later moment door een rechter ‘afgestraft’ worden, waardoor de geleden schade voor eigen rekening blijft.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]
Ook interessant?

