De zaak

In deze zaak heeft de MR van een basisschool zich in het kader van een adviestraject met betrekking tot de locatie van de nieuwbouw van de school, laten adviseren door een juridisch adviseur. Een deel van de kosten voor juridische bijstand heeft echter betrekking op de periode nadat de stichting de nieuwbouwplannen had afgeblazen. Kern van het geschil is dan ook de vraag in hoeverre de door de MR opgevoerde kosten voor juridische bijstand als ‘redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten’ in de zin van artikel 28 WMS zijn aan te merken.

Kosten MR moeten vergoed

In het medezeggenschapsstatuut is bepaald dat er een bedrag wordt gereserveerd “voor in elk geval deskundigheidsbevordering van de leden van de medezeggenschapsorganen en raadpleging van deskundigen, inclusief juridische bijstand”. De OK heeft onder andere geoordeeld dat de kosten die de MR moet maken voor het voeren van een procedure voor de Landelijke Commissie Geschillen WMS om haar wettelijke rol in de medezeggenschap veilig te stellen, vergoed moeten worden. Ook de kosten van de procedure bij de OK moeten door de stichting worden vergoed, omdat die kosten immers noodzakelijk waren om tot beslechting van het geschil te komen.

Oordeel OK

Daarnaast heeft de OK geoordeeld dat de MR ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het feit dat de drie leden van de personeelsgeleding (tezamen de helft van de MR) niet hebben ingestemd met het instellen van de vordering. De wijze waarop de MR van zijn procesbevoegdheid gebruik maakt is een interne gelegenheid. Mogelijke gebreken in die besluitvorming leiden op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid.

Vragen?

Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met Barbara van Dam, Paralegal.