De appellanten voeren veel argumenten aan, waaronder de stelling dat het archeologische onderzoek dat is verricht onzorgvuldig is uitgevoerd. Dit, omdat een deel van het gebied tussen de twee aangebrachte proefsleuven niet in het onderzoek zou zijn betrokken. En juist een gedeelte van de te realiseren woningen ligt in dit niet-onderzochte gebied. De gemeenteraad had dit onvolledige archeologische onderzoek volgens de omwonenden daarom niet mogen gebruiken voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zou daarom niet uitvoerbaar zijn.
De ABRvS komt echter niet aan de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond toe. Een procesrechtelijke drempel staat in de weg, te weten: het relativiteitsvereiste, zoals opgenomen in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt kortweg in dat als een norm waarop iemand zich in een bestuursrechtelijke procedure beroept niet in het leven is geroepen om de belangen van deze persoon te beschermen, de bestuursrechter niet bevoegd is een besluit daarom te vernietigen. Dat het desbetreffende besluit daadwerkelijk in strijd is met een wettelijke bepaling of een algemeen rechtsbeginsel, maakt dit niet anders.
De normen die gelden voor archeologisch onderzoek zijn neergelegd in de Monumentenwet 1988. Deze normen strekken tot het behoud van archeologische monumenten. Voor de omwonenden gaat het in deze procedure om het belang gevrijwaard te blijven van de realisatie van de woningen en de gevolgen voor hun woon- en leefklimaat die daarmee gepaard gaan. De ABRvS stelt vast dat de normen uit de Monumentenwet 1988 kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van de omwonenden.
Vanwege het relativiteitsvereiste kan in dit geval een beroepsgrond over de zorgvuldigheid van het archeologisch onderzoek niet tot een vernietiging van het bestemmingsplan leiden. Dit is overigens niet anders als men zich op deze normen beroept in het kader van de (on)uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De ABRvS hoeft vanwege deze procesrechtelijke regel deze beroepsgrond dan ook niet inhoudelijk te beoordelen. Dit zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn wanneer deze beroepsgrond zou zijn aangevoerd door een lokale archeologische belangenorganisatie die het behoud van archeologische monumenten nastreeft. Of als er redenen zijn om het relativiteitsvereiste zogenaamd te ‘corrigeren’.
Vragen?
Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met ons team Vastgoed.