In die belangenafweging speelt ook het financiële belang van de eigenaar een rol. Een aanwijzing als monument kan de financiële positie van de eigenaar beïnvloeden. Het pand kan bijvoorbeeld minder waard worden omdat de monumentenstatus het minder aantrekkelijk maakt, omdat door de monumentenstatus sommige gebruiksmogelijkheden sterk worden ingeperkt of wegvallen, en ook omdat voor het in stand houden van het pand aan allerlei eisen moet worden voldaan die meer geld kosten dan wanneer het pand geen monument zou zijn. Daar staat dan wel tegenover dat er onderhoudssubsidies beschikbaar zijn, maar de hoogte daarvan weegt zelden op tegen de extra kosten die moeten worden gemaakt. De rechter is helder over de weging van het financiële belang van de eigenaar. De eigenaar moet enig financieel nadeel op de koop toe nemen. Een gemeente moet met het financiële belang pas rekening gaan houden als sprake is van een onevenredig financieel nadeel.

 

De Rechtbank Midden-Nederland heeft de positie van de eigenaar in de belangenafweging onlangs nog eens bondig samengevat:

 

‘Uit vaste rechtspraak volgt, dat als in het kader van de bij de aanwijzing te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit voldoende wordt gemotiveerd, deze aspecten al bij de aanwijzing van belang zijn. Deze dienen in dat geval niet pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging of sloop van het aangewezen monument aan de orde te komen. Het ligt op de weg van het bestuursorgaan om op deze belangen in te gaan en te onderzoeken of er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument en of het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten. Verder volgt uit de rechtspraak dat uitsluitend een financieel belang onvoldoende is om van aanwijzing af te zien.’

 

Weliswaar behoort dus de gemeente in het kader van de beslissing tot al dan niet aanwijzing te onderzoeken, welke gevolgen een aanwijzing voor de eigenaar zou hebben, zowel wat betreft de gebruiksmogelijkheden als – in relatie daarmee – wat betreft de financiële consequenties, maar die onderzoeksverplichting wordt pas geactiveerd wanneer de eigenaar de negatieve gevolgen voor hem/haar van een aanwijzing concreet stelt en onderbouwt. Gaat het om de financiële gevolgen, dan moet de eigenaar aannemelijk te maken dat hij onevenredig nadeel lijdt en dit overtuigend met feitenmateriaal en cijfers te onderbouwen. Uit de rechtspraak blijkt dat de bewijslat behoorlijk hoog ligt en dat de inspanningen van eigenaar vaker niet dan wel voldoende overtuigend worden gevonden.

 

Des te opvallender zijn twee uitspraken uit juli 2023 en april 2024 waarin het de eigenaars wél is gelukt. In beide gevallen ging het om kerkgenootschappen die niet wilden dat hun kerkgebouwen als monument zouden worden aangewezen omdat dit funeste financiële gevolgen zou hebben. In het eerste geval ging het om een kerkgebouw van de Pinkstergemeente in Eindhoven. Vanwege de slechte bouwkundige staat van de kerktoren wilde de Pinkstergemeente die slopen. Bij een aanwijzing als monument zou de kerktoren in plaats daarvan moeten gerenoveerd, maar daarvoor had de Pinkstergemeente geen geld. In het tweede geval ging het om een kerkgebouw van de Rooms-Katholieke Parochie in Huizen. Een aanwijzing als monument zou de financieel rendabele herontwikkeling van het kerkgebouw tot een appartementencomplex voor senioren onmogelijk zou maken. Zou sloop respectievelijk herontwikkeling niet toegelaten zijn, dan zou het voortbestaan van de kerkgenootschappen op losse schroeven komen te staan. De Raad van State in het ene geval en de Rechtbank Midden-Nederland  in het andere geval vonden de argumenten die de Pinkstergemeente en de R.K. Parochie naar voren brachten overtuigend en stelden de beide kerkgenootschappen in het gelijk.

 

Hoewel dit in de uitspraken niet is terug te lezen en op het argument in beide procedures kennelijk geen beroep is gedaan, kan in deze gevallen onuitgesproken een rol hebben gespeeld dat het niet alleen om monumenten maar ook om de godsdienstvrijheid ging. Een omvallen van een kerkgenootschap als gevolg van een monumentenaanwijzing komt feitelijk neer op een zeer ingrijpende beperking van de godsdienstvrijheid. Dit zou toch wel heel wrang zijn geweest.

 

Los daarvan laten beide uitspraken goed zien, hoe ver de bewijslast van de eigenaar gaat. Eigenaars die een aanwijzing als monument willen voorkomen vanwege de negatieve financiële gevolgen zullen alle registers moeten opentrekken. Alleen dan maken ze een kans.

Vragen?

Heeft u vragen over monumentenrecht? Neem dan contact op met Arjen van Rijn, Advocaat Vastgoed & Overheid.

Nieuwsbrief

Wil je elke maand een overzicht van updates en blogs in je mailbox? Klik dan hier om je in te schrijven voor de nieuwsbrief!