Wat is er precies gewijzigd?
- Er is een nieuw artikel 7a ingevoegd in de WMS. Als het bevoegd gezag een voorstel voor advies of instemming voorlegt aan de medezeggenschapsraad of een geleding, moet het bevoegd gezag de medezeggenschapsraad of die geleding nu uitdrukkelijk op zijn instemmings- of adviesbevoegdheid wijzen.
Deze aanvulling moet borgen dat ook die medezeggenschapsorganen, die niet over optimale kennis van hun wettelijke bevoegdheden beschikken, duidelijk weten wat van hun wordt verwacht.
- Artikel 8 lid 1 WMS is in die zin gewijzigd, dat waar eerst gold dat de MR, al dan niet gevraagd, van het bevoegd gezag tijdig alle inlichtingen ontvangt die hij voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft, nu geldt dat het bevoegd de MR, ongevraagd, tijdig alle inlichtingen verstrekt die deze medezeggenschapsraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig kan hebben.
- Daarnaast is in art. 8 .2 WMS het passieve recht op informatie van de MR vervangen door een actieve verplichting van het bevoegd gezag om informatie aan de MR te verstrekken.
Een opmerkelijke wijziging
Met name de wijziging van art. 8 lid 1 WMS kan opmerkelijk worden genoemd. Uit verschillende blogjes die ik heb zien langskomen lijkt door de nieuwe formulering van deze bepaling de indruk gewekt dat het aan de bestuurder en niet aan de MR is om te bepalen welke informatie de MR nodig heeft. Ook zou de bestuurder niet langer verplicht zijn die informatie aan de MR te verstrekken waarvan de MR meent dat hij die nodig heeft.
Dit temeer nu in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) ten aanzien van het informatierecht in bijvoorbeeld artikel 31 lid 1 WOR juist wel expliciet is opgenomen dat de ondernemer verplicht is desgevraagd aan de OR tijdig alle inlichtingen te verstrekken die deze medezeggenschapsraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig kan hebben. Ook de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW), waarnaar in het amendement expliciet verwezen wordt, bevat in art. 9:32 lid 6 WHW een bepaling, die inhoudt dat het college van bestuur de universiteitsraad en raadsleden, ongevraagd, tijdig alle inlichtingen verstrekt die deze voor de vervulling van zijn taak naar redelijkheid en billijkheid nodig kan hebben en, gevraagd, tijdig alle inlichtingen verstrekt die deze voor de vervulling van zijn taak naar redelijkheid en billijkheid nodig acht. Zou dit dan voor de WMS niet (meer) gelden?
Is het informatierecht van de MR met de nieuwe formulering van art. 8 lid 1 WMS versterkt?
Omdat in het amendement expliciet verwezen wordt naar de WHW, is gekeken naar wat de wetsgeschiedenis over die desbetreffende bepaling in de WHW zegt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze laatste zinsnede van art. 32 lid 6 WHW, inhoudende dat de raad alle inlichtingen moet krijgen die deze raad zelf nodig acht, in het kader van een eerdere wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen uit 2015 in de WHW terecht is gekomen naar aanleiding van een aangenomen motie. In de Memorie van Toelichting wordt toegelicht dat de regering nadrukkelijk de gedachte achter die motie steunde en dat zij het met de indieners van de motie eens was, dat voorkomen moest worden dat het medezeggenschapsorgaan niet alle informatie krijgt die voor het uitoefenen van zijn taak nodig is. Het is, volgens de regering, vooral zaak dat er binnen de onderwijsinstelling een goede bestuurscultuur heerst waarin de medezeggenschapsorganen ook echt en optimaal gebruik kunnen maken van hun arsenaal aan al bestaande mogelijkheden.
Al met al meen ik dat juist het hiervoor in de wetsgeschiedenis van de WHW geschetste belang dat aan de informatie aan de medezeggenschap gehecht wordt, ook nog steeds voor de WMS zou gelden. Ook met de wijziging van de bepaling in art. 8 lid 1 WMS is de kern van deze bepaling overeind gebleven, namelijk dat de MR tijdig over alle inlichtingen dient te beschikken, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig kan hebben. Het woordje kan laat daarbij ruimte aan de MR om te bepalen welke informatie hij nodig heeft.
Conclusie
Hoewel de huidige formulering van art. 8 lid 1 WMS niet in duidelijkheid uitblinkt, meen ik dat ook op basis van de huidige tekst nog steeds geldt dat het bevoegd gezag verplicht is de MR niet alleen ongevraagd maar ook gevraagd die (aanvullende) relevante informatie te verstrekken die de MR nodig heeft voor het uitoefenen van zijn taak.
Mocht hierover een geschil ontstaan, dan kan dat op grond van art. 35 WMS (geschil naleving WMS en onderwijswetten) worden voorgelegd aan de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS. Deze Commissie zal zich bij haar oordelen baseren op de wetgeschiedenis en de jurisprudentie. Voor wat betreft de jurisprudentie wordt hier verwezen naar de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (OK) die al in 2011 oordeelde dat het in beginsel aan de (G)MR (en niet aan het bevoegd gezag) is om te bepalen welke informatie hij nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1771
Bij medezeggenschap gaat het er uiteindelijk om dat, zoals ook door de regering opgemerkt, er binnen de onderwijsinstelling een goede bestuurscultuur heerst waarin de medezeggenschapsorganen ook echt en optimaal gebruik kunnen maken van hun arsenaal aan mogelijkheden. Informatie moet worden verstrekt, niet omdat het moet, maar omdat een goed geïnformeerde MR zijn werk goed kan doen. En dat is in het belang van niet alleen de MR maar van de gehele organisatie.