De casus

De heer X is op 13 oktober 2009 eigenaar geworden van een perceel met een woonboerderij. De gemeente Laarbeek is eigenaar van een naastgelegen perceel, waarop een openbare weg ligt.

In 2019 liet de gemeente aan de heer X weten dat hij zonder recht of titel gebruik maakte van een strook grond die eigendom is van de gemeente. De strook grond omvatte 65 vierkante meter van de door de heer X ingerichte voortuin, gelegen direct naast de molgoot van de openbare weg.

Zie onderstaande foto van de betreffende strook grond en de openbare weg.

 

De heer X stelde dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van de strook grond.

Beoordeling door rechtbank en hof

De gemeente vorderde daarop bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de gemeente eigenaar was van de strook grond. De rechtbank wees de vordering van de gemeente toe.

Anders dan de rechtbank concludeerde het hof wél dat de heer X door verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van deze strook grond. Uiterlijke feiten zijn voor dit oordeel van het hof doorslaggevend. De heer X (en ervoor zijn rechtsvoorganger) hebben bezitsdaden verricht ten aanzien van de strook grond. De rechtsvoorganger had al in 1990 spoorbielzen aangebracht ter afbakening van de tuin. Later heeft de rechtsvoorganger deze bielzen vervangen door buxushagen. En ook is de strook grond door (de rechtsvoorganger van) de heer X als één geheel onderhouden en op enig moment ook opnieuw aangelegd en opnieuw ingericht.

Het bezit was bovendien ook kenbaar voor de gemeente, aldus het hof. Dit bleek uit het feit dat de gemeente bij brief van 20 maart 2008 aan de rechtsvoorganger heeft laten weten dat de gemeente vier leilinden, die op de strook grond staan, op een lijst van bijzondere bomen wilde plaatsen. Volgens de gemeente waren de bomen eigendom van de rechtsvoorganger. Kennelijk was de gemeente in 2008 op basis van uiterlijke kenmerken ook in de veronderstelling dat de strook grond en de bomen in bezit waren van de rechtsvoorganger.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde voor recht dat de heer X eigenaar was geworden van de strook grond.

Conclusie van de Advocaat-Generaal

A-G Rank Berenschot (die de Hoge Raad niet-bindend adviseert) wees op een tendens in de feitenrechtspraak om gemeentes te hulp te schieten bij verjaringszaken van aan gemeente toebehorende gronden. Deze tendens is ingezet door (hetzelfde) Hof Den Bosch in een arrest van 11 oktober 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:4559). De tendens is daarna ook door meerdere rechtbanken en andere hoven gevolgd.

Volgens deze lijn in de jurisprudentie zou minder snel kunnen worden aangenomen er sprake is van inbezitneming van publieke grond, dan in geval van inbezitneming van particuliere grond. Voor inbezitneming van publieke grond zouden er bijzondere, bijkomende omstandigheden moeten zijn.

De A-G concludeerde echter dat een bijzondere maatstaf geen steun vindt in het recht. Met de geldende objectieve criteria voor het vaststellen van bezit verdraagt zich immers niet dat zou moeten worden gedifferentieerd naar de persoon van degene die het bezit verliest.

De A-G concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep van de gemeente.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad volgde min of meer de conclusie van de A-G en verwierp het cassatieberoep.

Naar het oordeel van de Hoge Raad is voor de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen bepalend of hij zich de feitelijke macht over dat goed heeft verschaft. Voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, geldt dat enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, beoordeeld naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten.

De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat daarbij de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Uit deze maatstaf volgt dat indien beoordeeld moet worden of grond met een publieke bestemming in bezit is genomen door een niet-rechthebbende, met die bestemming rekening moet worden gehouden.

De Hoge Raad concludeert vervolgens in één pennenstreek: er is géén aanleiding voor een afzonderlijke maatstaf voor de inbezitneming van ‘publieke grond’.

Onze conclusie

De door de Hoge Raad aangehaalde maatstaf is op zichzelf niets nieuws, aangezien het de geldende maatstaf is voor inbezitneming van goederen in het algemeen, publiek dan wel particulier. In een eerder arrest van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309, ook bekend als het “Gemeente Heusden” arrest) heeft de Hoge Raad deze maatstaf nog uiteengezet.

Wel maakt de Hoge Raad met dit arrest een einde aan de strengere maatstaf die in lagere rechtspraak werd gehanteerd voor inbezitneming van publieke grond, dat er sprake moet zijn van bijkomende, bijzondere omstandigheden.

Op het eerste gezicht lijkt het misschien dat gemeentes en andere bezitters van publieke gronden voortaan een groter risico lopen om gronden te verliezen door verjaring. Het is echter maar de vraag of het arrest grote gevolgen zal hebben. Bij het aannemen van inbezitneming van onroerende zaken past blijkens de jurisprudentie namelijk in zijn algemeenheid terughoudendheid. En bovendien bevestigt de Hoge Raad dat met de (publieke) bestemming van de grond nog altijd rekening moet worden gehouden in de beoordeling of de betreffende grond in bezit is genomen.

Het arrest leest u hier: ECLI:NL:HR:2024:1606

Vragen?

Neemt u voor vragen over verjaring contact op met David Wenniger, Advocaat Vastgoed & Overheid of Jacco van Lint, Advocaat en Partner Vastgoed & Overheid.

Nieuwsbrief

Wilt u elke maand een overzicht van updates en blogs in uw mailbox? Klik dan hier om u in te schrijven voor de nieuwsbrief!