Onvolledige informatie

In deze kwestie stelden franchisenemers zich op het standpunt dat hun franchisegever onjuiste c.q. onvolledige informatie had verstrekt ten tijde van het ondertekenen van de franchiseovereenkomsten. De franchisenemers vernietigden vervolgens de franchiseovereenkomsten op grond van dwaling en bedrog. Zij stapten naar de rechtbank en vroegen de rechter om te oordelen dat de franchisegever onrechtmatig jegens hen had gehandeld. De franchisegever, op haar beurt, vroeg de rechter om de ex-franchisenemers te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding vanwege contractbreuk. De rechtbank stelde de ex-franchisenemers in het gelijk, vernietigde de franchiseovereenkomsten en verklaarde voor recht dat de franchisegever onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van de franchisegever werden afgewezen.

Hoger beroep

De franchisegever legde zich niet neer bij dit oordeel en ging in hoger beroep bij het gerechtshof. Kort na het indienen van haar beroepschrift ging de franchisegever echter failliet en werd de procedure ten aanzien van de vorderingen van de franchisenemers op de franchisegever stilgelegd (geschorst). De franchisenemers vroegen om ontslag van instantie, zodat dat deel van de zaak kon worden afgewikkeld, maar dat verzoek werd niet gehonoreerd. De curator van de failliete franchisegever droeg vervolgens de (vermeende) vorderingen van de franchisegever op de franchisenemers over op twee nieuwe partijen die verder zouden procederen. De franchisenemers dienden een verweerschrift in ten aanzien van de vorderingen van de failliete franchisegever. Er werd door de franchisenemers echter geen verweer gevoerd tegen de stellingen die de failliete franchisegever had ingenomen ten aanzien van hun eigen vorderingen, omdat die kwestie immers was stilgelegd. Bij pleidooi vroegen de franchisenemers wederom om ontslag van instantie aan de zijde van de franchisegever voor dat gedeelte van de procedure.

Eindoordeel

In haar eindarrest wees het gerechtshof nogmaals het verzoek om ontslag van instantie af. Verder vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de ex-franchisenemers, omdat zij – zie hiervoor – geen inhoudelijk verweer hadden gevoerd tegen de stellingen van de franchisegever. De vorderingen van de (opvolgers van de) failliete franchisegever werden om die reden toegewezen.

‘Ten onrechte’, oordeelt de Hoge Raad in cassatie ten gunste van de ex-franchisenemers (zie: ECLI:NL:HR:2019:1917 – klik hier voor het volledige arrest). De procedure ten aanzien van de vorderingen van de ex-franchisenemers zelf was immers stilgelegd vanwege het faillissement van de franchisegever. Verder hadden de franchisenemers tot tweemaal toe (tevergeefs) om ontslag van instantie gevraagd aan het hof ten aanzien van dit gedeelte van de procedure. Desalniettemin heeft het hof een eindoordeel gegeven, waarbij louter de stellingen van de franchisegever zijn gebruikt, zonder de ex-franchisenemers eerst in de gelegenheid te stellen alsnog te reageren op deze stellingen. Daarmee heeft het hof in de visie van de Hoge Raad het beginsel van ‘hoor en wederhoor’ geschonden. De zaak moet dan ook worden overgedaan bij een ander gerechtshof volgens de Hoge Raad.

Deze zaak toont aan dat het faillissement van een franchisegever voor de nodige kopzorgen kan zorgen, ook bij ex-franchisenemers. Wederom zullen zij genoodzaakt zijn om een (dure en langdurige) gerechtelijke procedure te voeren om te voorkomen dat zij alsnog enig geldbedrag moeten betalen aan de (opvolgers van de) failliete franchisegever. En dat terwijl hun eigen vorderingen waarschijnlijk hoe dan ook nimmer verhaalbaar zijn vanwege de failliete boedel. Niet iets om blij van te horen derhalve.

Vragen?

Heeft u vragen over deze blog, neemt u dan contact op met Menno de Wijs.