Decharge

Met het verlenen van decharge wordt aan een bestuurder kwijting verleend voor het in een bepaalde periode gevoerde beleid. Deze periode bestaat veelal uit het voorgaande boekjaar. Wanneer decharge wordt verleend, is de vennootschap rechtstreeks aan dit besluit van de algemene vergadering gebonden. Met decharge wordt afstand gedaan van het recht van de vennootschap om het bestuur aan te spreken voor eventuele onbehoorlijke taakvervulling. Schade die door het bestuur is veroorzaakt, kan dan niet meer door de vennootschap op het bestuur worden verhaald.

De reikwijdte van het dechargebesluit wordt bepaald door de stukken en informatie die aan de algemene vergadering ter beschikking zijn gesteld. Uit de rechtspraak volgt dat decharge zich niet uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit anderen hoofde – buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders– de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Oftewel, de decharge strekt zich niet uit over zaken die door het bestuur niet aan de algemene vergadering zijn medegedeeld.

Van belang is dat decharge als afzonderlijk agendapunt dient te worden behandeld (voor de besloten vennootschap: artikel 2:210 lid 3 BW). Het enkele vaststellen van de jaarrekening door de aandeelhouders, betekent niet automatisch dat decharge wordt verleend.

Hof Amsterdam

In een zaak die recent door het Hof Amsterdam werd behandeld, speelde kort gezegd het volgende. Een bestuurder van een woningcorporatie wordt in februari 2011 ontslagen. Vervolgens wordt een interim-bestuurder aangesteld, die de jaarrekening en het jaarverslag over 2010 opstelt. In juni 2011 worden deze door de door de algemene ledenvergadering van de vereniging goedgekeurd. In de notulen staat: ‘Besluit: de leden verlenen decharge aan de statutair directeur en de Raad van Toezicht over de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn overgelegd.’

Nadien wordt de voormalig bestuurder door de woningcorporatie aansprakelijk gesteld voor geleden en nog te lijden schade als gevolg van zijn handelwijze als bestuurder. De bestuurder verweert zich met de stelling dat decharge is verleend en dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

De woningcorporatie stelt zich op het standpunt dat de decharge niet is verleend aan de voormalig bestuurder, maar aan de interim-bestuurder. Bovendien is volgens de woningcorporatie sprake van informatie die niet aan de vergadering bekend was. Het dechargebesluit kan de voormalig bestuurder, als dat al op hem betrekking heeft, niet baten, aldus de woningcorporatie.

Zowel bij de rechtbank als het hof vangt de woningcorporatie bot. In de eerste plaats had de verslagperiode van 2010 alleen betrekking op de voormalig bestuurder. De interim-bestuurder was toen immers nog niet in beeld. Tegen die achtergrond kan de kwijting slechts redelijkerwijs begrepen worden als betrekking hebbend op de voormalig bestuurder. Bovendien is gebleken dat de vergadering, voordat deze het jaarverslag vaststelde, met grote regelmaat is geïnformeerd over het project waarover een conflict is ontstaan. Het beroep van de bestuurder op de verleende decharge slaagt en de vorderingen van de woningcorporatie worden afgewezen.

Kortom: de reikwijdte van een dechargebesluit is een kwestie van uitleg. Formuleer een dechargebesluit helder en zorgvuldig. Uit de uitspraak van het Hof Amsterdam kan de les worden getrokken dat duidelijk moet zijn over wie de decharge zich uitstrekt en over welke periode.

Vragen?

Heeft u vragen over decharge of bestuurdersaansprakelijkheid? Neem contact op met Tim de Vries, advocaat ondernemingsrecht.