Wetsvoorstel
Het wetsvoorstel introduceert kortgezegd een toetsingskader waarbij twee hoofdelementen tegen elkaar worden afgezet: de ‘werkinhoudelijke of organisatorische sturing’ (hoofdelement W) en ‘eigen rekening en risico’ (hoofdelement Z). Als het zwaartepunt bij hoofdelement Z ligt, is sprake van een gezagsverhouding. Pas als beide hoofdelementen in vergelijkbare mate aanwezig zijn, wordt het extern ondernemerschap van de werkende betrokken. Verder wordt bij een uurtarief van minder dan €33,- ex btw vermoed dat sprake is van een arbeidsovereenkomst (rechtsvermoeden). Meer over dit wetsvoorstel via deze link.
Een aantal punten uit het advies:
- Het wetsvoorstel levert een beperkte bijdrage aan de aanpak van de door het kabinet gesignaleerde knelpunten (o.a. kwetsbaarheid en druk op solidariteit sociale stelsel).
- Het is twijfelachtig of het toetsingskader de beoordeling van de arbeidsrelatie daadwerkelijk eenvoudiger zal maken. In de omstandigheden die onderdeel vormen van de twee hoofdelementen is geen duidelijke rangschikking aangebracht. Dit maakt de afweging lastig. De concrete feiten en omstandigheden blijven beslissend.
- Het voorgestelde rechtsvermoeden kan de onderhandelingspositie van kwetsbare werkenden versterken. De stap naar de rechter blijft voor veel werkenden echter groot, met als risico dat zij beperkt gebruik zullen maken van het rechtsvermoeden. Ook kunnen uitvoeringsorganisaties zoals de Belastingdienst niet zelfstandig toetsen aan het rechtsvermoeden.
Het advies is hier te raadplegen.
Hoe nu verder?
Nu de RvS over het wetsvoorstel VBAR heeft geadviseerd, is het kabinet weer aan zet. Wanneer het kabinet met een vervolgstap komt is nog niet bekend. De verwachting is dat e.e.a. zal wijzigen. Vooralsnog is de datum van inwerkingtreding 1 januari 2026.
Vragen?
Voor vragen over schijnzelfstandigheid kunt u contact opnemen met Jaouad Seghrouchni, advocaat Arbeid & Medezeggenschap.