Beoordeling aanvraag aanwijzing

De rechtbank overweegt ten eerste dat het zorgvuldigheidsbeginsel van toepassing is op de beoordeling van de aanvraag. Dit houdt in dat het college van B&W op zorgvuldige wijze kennis dient te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Deze belangen dient het college vervolgens op een zorgvuldige wijze tegen elkaar af te wegen.

De feiten en belangen die in deze zaak aanwezig waren, zijn aan de ene kant het rapport van Het Oversticht met betrekking tot de cultuurhistorische waarden. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het gebouw zeker monumentale waarden bezit, dus in aanmerking komt voor aanwijzing.

Aan de andere kant brengt de gemeente als eigenaar in dat zij haar handen vrij wil houden, zolang geen duurzame en financieel haalbare invulling van het gebouw is gevonden. De gemeente wil namelijk niet gebonden zijn aan het vergunningenstelsel van de Erfgoedverordening, tevens zou het gebouw als monument te veel drukken op de begroting.

Een verweer dat particuliere eigenaren zelf ook vaak naar voren brengen, maar ook bijna even zo vaak door een gemeente terzijde wordt geschoven. Nu het gebouw in de eigen vastgoedportefeuille zit, is de gemeente kennelijk iets minder kritisch. Echter niet kritisch genoeg, aldus de rechtbank.

Gebrekkige feitenvergaring

Zo plaatste het college van B&W slechts kanttekeningen bij de conclusies van het rapport van Oversticht. Het had dus zelf geen advies hierover ingewonnen. De rechtbank vindt dit op zichzelf al in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het college mag op deze wijze niet het advies van een ingeschakelde deskundige terzijde stellen. Zeker niet nu ook niet is gebleken dat dit advies qua totstandkoming of inhoud gebreken vertoont.

Gebrekkige belangenafweging

Nu het college zich geen oordeel heeft gevormd over de monumentale waarde van het stadhuis, kan het dit belang ook niet deugdelijk afwegen tegen de negatieve gevolgen van een monumentenstatus voor herontwikkeling op koop. Met een verwijzing naar de uitspraak van 24 december 2014 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat de rechtbank vervolgens nog verder in op de belangenafweging.

Om de negatieve gevolgen van een monumentenstatus mee te laten wegen bij de aanwijzing, dient de eigenaar deze gevolgen concreet te maken en genoegzaam te motiveren. Volgens de rechtbank dient aannemelijk gemaakt te worden dat het gebouw, als daarin een monumentenstatus wordt toegekend, vrijwel niet is te exploiteren, verhuren of verkopen, of dat bouwkundige oplossingen voor herbestemming onbetaalbaar zijn. Indien er echter alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het gebouw, komt hieraan in het kader van de belangenafweging grote betekenis toe.

De rechtbank overweegt ten slotte dat de argumenten van de gemeente als eigenaar niet voldoende zijn hiervoor en dat de gemeente als beoordelaar dit in haar belangafweging had moeten laten terugkomen. Dat het college de door de gemeenteraad gestelde termijn voor het indienen van ontwikkelinitiatieven niet heeft afgewacht, heeft hier waarschijnlijk ook niet positief aan bijgedragen.

De rechtbank vernietigt daarom het besluit van het college van B&W van de gemeente Almelo om het voormalige stadhuis niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. De gemeente moet beter haar huiswerk doen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open.

Vragen?

Heeft u vragen over deze blog, Neemt u dan contact op met Arjen van Rijn, Partner & Advocaat Vastgoed.