Commanditaire vennoten

De commanditaire vennootschap (cv) is een variant van de meer bekende vennootschap onder firma (vof). De vennoten van een vof zijn op grond van de wet met hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden en verbintenissen van de vof. Bij een cv is dit anders. De cv kent twee soorten vennoten: beherende en commanditaire vennoten (ook wel stille vennoten genoemd). Beherende vennoten zijn evenals de vennoten in een vof persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de cv. Een beherend vennoot is belast met de dagelijkse leiding (het ‘beheer’) van de onderneming.

Commanditaire vennoten vervullen een rol als geldschieter. Voor hen geldt de persoonlijke aansprakelijkheidsregel in beginsel niet, omdat zij geen ‘daden van beheer’ mogen verrichten. De rol van de commanditaire vennoot is beperkt tot het ter beschikking stellen van kapitaal. Op grond van de wet mag de commanditaire vennoot bijvoorbeeld geen overeenkomsten namens de cv afsluiten (art. 20 lid 2 Wetboek van Koophandel). Louter de beherend vennoot komt deze bevoegdheid toe. Ook mag de cv niet de naam van een commanditaire vennoot dragen (art. 20 lid 1 WvK). Reden voor dit verbod is dat wordt voorkomen dat commanditaire vennoten namens de cv deelnemen aan het rechtsverkeer en misbruik maken van het rechtsgevolg (de bescherming die zij als commanditaire vennoot genieten) dat is verbonden aan de hoedanigheid van een commanditaire vennoot. Daarnaast wordt met dit verbod voorkomen dat derden in de veronderstelling verkeren dat zij zaken doen met een beherend vennoot, die met zijn gehele vermogen instaat voor de nakoming van de verbintenissen van de cv.

Vanwege zijn rol achter de schermen kan de commanditaire vennoot in beginsel niet meer kwijtraken dan zijn inbreng in de cv. Dit is anders wanneer de commanditaire vennoot het beheersverbod overtreedt. Net als de beherend vennoot wordt hij dan persoonlijk (met zijn privévermogen) aansprakelijk (art. 21 WvK). Sinds een arrest van de Hoge Raad uit 1943 (HR 15 januari 1943, NJ 1943/201 (Walvius)) geldt dat voor deze regel niet relevant is of de wederpartij wist dat hij met een commanditaire vennoot handelde. De Hoge Raad komt nu gedeeltelijk op dit arrest terug (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413).

Feiten

Een cv exploiteerde een lunchroom. Beide ouders waren commanditaire vennoten. De zoon was beherend vennoot met de dagelijkse leiding over de lunchroom. In september 2010 werd de cv verkocht. Koper was tevens de verhuurder van het pand waarin de lunchroom voorafgaand aan de overname werd geëxploiteerd. In de koopovereenkomst was onder meer opgenomen dat de cv zou zorgdragen voor de tot het moment van de overname verschuldigde personeelskosten (vakantiegeld en dergelijke). Bij twee gelegenheden hebben de commanditaire vennoten een overeenkomst mede namens de cv ondertekend (een daad van beheer). Dit waren de huurovereenkomst en de huurbeëindigingsovereenkomst. Bij ondertekening ervan was de koper/verhuurder ervan op de hoogte dat beide ouders commanditaire vennoten waren.

Geschil

Na de overname bleek dat nog een bepaald bedrag was verschuldigd aan een werknemer. De koper heeft de commanditaire vennoten hoofdelijk – dus met hun privévermogen – aangesproken tot betaling van dit bedrag. Grondslag voor die vordering is dat zij met het ondertekenen van de overeenkomsten het beheersverbod hebben overtreden. De commanditaire vennoten zijn naar buiten toe namens de cv opgetreden. Daardoor zijn zij met hun privévermogen aansprakelijk geworden, ondanks dat de koper wist dat zij commanditaire vennoten waren. Zowel de rechtbank in eerste aanleg als het hof in hoger beroep geven de koper gelijk. Dat de koper op de hoogte zou zijn geweest dat de beide ouders geen beherende vennoten waren, doet daar volgens het hof niet aan af. Het hof legt de aansprakelijkheidsregel aldus zeer strikt uit.

Cassatie in het belang der wet

Indien in een bepaalde zaak geen cassatieberoep wordt ingesteld, kan de Hoge Raad niet zelf oordelen over in die zaak door een lagere rechter beoordeelde rechtsvragen. Toch kan in het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk zijn. In dat geval biedt de wet aan de procureur-generaal de mogelijkheid bij de Hoge Raad een cassatieberoep in het belang der wet in te stellen. Zo ook in onderhavige zaak. Naar het oordeel van de procureur-generaal is het arrest van het hof in strijd met het recht en dient dat arrest te worden vernietigd.

Kort weergegeven stelt de procureur-generaal zich op het standpunt dat voor de vraag of een beheersverbod is overtreden – en of de commanditaire vennoot daardoor hoofdelijk aansprakelijk is – wel degelijk relevant is dat de wederpartij op de hoogte is van de commanditaire status van de vennoot. De huidige strikte toepassing van het beheersverbod – dat stamt uit 1838 – past niet in de ons omringende rechtsstelsels. De procureur-generaal geeft aan dat ook in de rechtsliteratuur de strikte uitleg van art. 20 lid 2 en art. 21 WvK overwegend wordt gekwalificeerd als te zwaar, hardvochtig, onevenredig en onbillijk.

Hoge Raad

De Hoge Raad volgt de stellingen van de procureur-generaal en overweegt dat overtreding van het verbod van art. 20 WvK daaraan een ingrijpende en vergaande sanctie verbindt. De aansprakelijkheid van de commanditaire vennoten strekt zich namelijk ook uit tot schulden die zijn ontstaan vóór het tijdstip waarop het verbod werd overtreden (HR 24 april 1970, NJ 1970/406). De Hoge Raad komt tot de volgende conclusie:

Deze sanctie is uitsluitend gerechtvaardigd indien en voor zover zij in overeenstemming is met de hiervoor in 3.4.2 vermelde strekking ervan. Zij mag dan ook niet in een onevenredige verhouding staan tot de aard en ernst van de schending door de commanditaire vennoot van de voorschriften van art. 20 leden 1 en 2 WvK en dient achterwege te blijven indien en voor zover zij door het handelen van de commanditaire vennoot niet of niet ten volle wordt gerechtvaardigd. Dit brengt mee dat de rechter, indien de – in beginsel daartoe door de commanditaire vennoot te stellen en te bewijzen – omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan oordelen dat de sanctie niet gerechtvaardigd is, of – in zoverre in afwijking van de hoofdregel zoals weergegeven in de hiervoor in 3.4.3 genoemde uitspraken – dat het gevolg daarvan dient te worden beperkt tot bepaalde verbintenissen van de commanditaire vennootschap.”

Tot slot

De Hoge Raad oordeelt dat de sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid gerechtvaardigd moet zijn. Dit zal per geval verschillen. De Hoge Raad ziet een rol voor de rechter weggelegd bij de beoordeling van de sanctie. Daarbij kan worden meegewogen of bij derden redelijkerwijs een onjuiste indruk is ontstaan over de hoedanigheid van de commanditaire vennoot. Aan degene tegen wie de sanctie van art. 21 WvK wordt ingeroepen, zal steeds enig verwijt van zijn handelswijze moeten kunnen worden gemaakt. In het geval van de lunchroom kan bij de beoordeling van belang zijn dat de wederpartij van de commanditaire status van de vennoten op de hoogte was. Anders dan het hof oordeelde, kan de wetenschap van de kopende partij ten aanzien van de commanditaire status van de vennoten wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of de sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid van de commanditaire vennoten is gerechtvaardigd. In zoverre komt de Hoge Raad terug op het Walviusarrest uit 1943.

Kortom: ondertekent u als commanditaire vennoot een overeenkomst namens de vennootschap, maak dan uitdrukkelijk aan uw wederpartij kenbaar in welke hoedanigheid u handelt.

Vragen?

Heeft u vragen, neemt u dan contact op met Tim de Vries, Advocaat Ondernemingsrecht.