De gemeente Oldambt heeft bij drie partijen een prijsopgave gevraagd voor de levering van strooizout. Ofschoon zij dat zelf zo niet ziet, is (overigens ook volgens haar eigen inkoop- en aanbestedingsbeleid) sprake van een meervoudig onderhandse aanbesteding.
Op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet een aanbestedende dienst inschrijvers (ook bij een meervoudig onderhandse procedure) gelijk behandelen en dient zij (o.a.) het transparantiebeginsel in acht te nemen.
De gemeente bericht aan een van de inschrijvers dat haar offerte is beoordeeld op prijs en kwaliteit en dat op grond daarvan de keuze is gevallen op een andere leverancier. De prijs is dus niet het enig bepalende gunningscriterium geweest, waar wel alleen een prijs was uitgevraagd. Dat betekent dat, in ieder geval achteraf bezien, het gunningscriterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’ is gehanteerd. Bij het hanteren van dit criterium moet worden aangegeven hoe de verschillende aspecten onderling worden gewogen. Dat is niet gebeurd. Evenmin heeft de gemeente aangegeven dat de dikte van de zoutkorrel voor haar een relevant criterium was en heeft zij niet aan alle inschrijvers aangegeven dat de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente van toepassing zijn en dat de leveringsvoorwaarden van de inschrijvers van de hand worden gewezen. Met dit alles heeft de gemeente, zo oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en diverse andere beginselen van aanbestedingsrecht.
Op grond hiervan is het naar het oordeel van de Voorzieningenrechter gerechtvaardigd om een voorziening te treffen die recht doet aan de positie van de benadeelde inschrijver. De meest bevredigende oplossing voor deze inschrijver zou zijn dat de gemeente zou worden veroordeeld om de opdracht alsnog aan haar te gunnen.
Inmiddels heeft de gemeente echter, zonder de zogenaamde ‘Alcateltermijn’ in acht te nemen, met de andere leverancier een overeenkomst gesloten en is daaraan ook al volledig uitvoering gegeven. Dat zou betekenen dat de overeenkomst met die andere leverancier moet worden ontbonden en het zout moet worden verwijderd, in welk geval de gemeente wordt geconfronteerd met een schadevergoeding, danwel dat de gemeente een tweede partij zout afneemt, hetgeen tot opslagproblemen en extra kosten leidt. De rechter acht beide oplossingen ongepast omdat de gemeente gemeenschapsgeld beheert. Dat brengt hem ertoe te zoeken naar de voor de gemeenschap goedkoopste oplossing die tevens recht doet aan de belangen van de benadeelde inschrijver. Die oplossing bestaat uit een schadevergoeding, die in dit geval bestaat uit de gederfde winst. Over de hoogte daarvan is echter geen debat gevoerd, zodat daarover in kort geding niet kan worden beslist en dus nog een bodemprocedure moet worden gevoerd.
Hoewel de benadeelde inchrijver er uiteindelijk financieel niet veel slechter van hoeft te worden, voelt deze uitspraak, met name doordat de gemeente tijdens de doorgaans in acht genomen standstill-termijn gewoon een overeenkomst is aangegaan en daaraan ook uitvoering heeft gegeven, toch wat ongemakkelijk aan.
Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met Menno de wijs.