Toen de franchisenemer een geschil aanhangig wilde maken bij een Nederlandse rechtbank beriep de franchisegever zich dan ook op het arbitrage beding en verklaarde de rechter zich vervolgens onbevoegd.

Het gerechtshof te Amsterdam heeft onlangs in hoger beroep geoordeeld (lees het arrest hier) dat het arbitrage beding naar Liechtensteins recht kennelijk niet toelaatbaar is, omdat het de rechten van de franchisenemer onredelijk beperkt. Op grond daarvan kan de franchisegever in de visie van het hof geen beroep doen op dit beding. De Nederlandse rechter blijkt op dit moment alsnog bevoegd om kennis te nemen van het geschil.

Deze uitkomst bespaart de betreffende franchisenemer vooralsnog een reis naar New York. Wordt de balans echter opgemaakt, dan is het duidelijk dat er al jaren tussen partijen is geprocedeerd enkel om vast te stellen welke rechter of arbiter al dan niet bevoegd zou zijn om het juridische probleem tussen de franchisegever en de franchisenemer op te pakken. Pas vanaf nu kunnen partijen een inhoudelijk debat gaan voeren over de zaak. Een debat naar Liechtensteins recht wel te verstaan, zodat partijen beiden een advocaat dienen in te schakelen met kennis van dit recht. Het blijft voor partijen met een smalle beurs dus oppassen voor overeenkomsten met een keuze voor buitenlands recht of een buitenlandse rechter of arbiter.

Vragen?

Heeft u vragen over buitenlandsrecht, neemt u dan contact op met Menno de Wijs