Komt de samenwerking echter te eindigen, dan eindigt hiermee ook het recht van de franchisenemer om gebruik te maken van deze eigendomsrechten van de franchisegever. De franchisenemer dient het gebruik dan te staken en gestaakt te houden, vaak op straffe van een contractuele boete. Hoe zit het dan echter met de intellectuele eigendomsrechten, zoals (woord- en beeld)merken, handelsnamen, etcetera, die eerder op websites zijn gebruikt? Kan de franchisegever daartegen ook ageren?

 

In een recente uitspraak (lees het vonnis hier) van de rechtbank Oost-Brabant was sprake van enkele (ex-)franchisenemers die door hun voormalige franchisegever werden aangesproken op een (vermeende) inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van de betreffende franchisegever. Op diverse internetpagina’s zouden deze ex-franchisenemers, aldus de franchisegever, nog steeds ten onrechte gebruik maken van het merk, het logo en de handelsnaam van de franchisegever. Maar dat was niet geoorloofd, vanwege het eindigen van de franchiseovereenkomst eerder. Een inbreuk op de eigendomsrechten dus.

Volgens de rechtbank was er echter sprake van oudere internetpagina’s, alsmede websites van derden. Gezien het aanzienlijke volume aan materiaal op internet hoefde van deze ex-franchisenemers in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet verwacht te worden dat zij al hun uitingen (en alle uitingen van derden) op internet onmiddellijk na de beëindiging van de franchiseovereenkomsten zouden hebben getraceerd en verwijderd. De franchisegever had de ex-franchisenemers in ieder geval een redelijke termijn dienen te gunnen om op internet één en ander aan te (laten) passen, dan wel te (laten) verwijderen. Zou er na deze redelijke termijn nog sprake zijn van websites waar de intellectuele eigendomsrechten van de franchisegever zouden worden gebruikt, dan zou er enkel sprake zijn van een inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten voor zover deze websites nog gebruikt zouden worden door de voormalige franchisenemers. ‘Oudere’ websites zouden, aldus de rechtbank, dus per definitie niet automatisch als inbreuk kwalificeren.

Wellicht moet dit vonnis met enige terughoudendheid worden gelezen, omdat er in deze kwestie specifiek sprake van was dat de (oorspronkelijke) franchisegever aantoonbaar wanprestatie had gepleegd. Verder kan afgevraagd worden in hoeverre het juist is om een redelijke termijn te gunnen om eventuele inbreuken te verwijderen, nu het merkenrecht een dergelijk criterium niet stelt.  Wel is het kennelijk zo dat de franchisegever, na het eindigen van de franchisesamenwerking, niet zonder meer achterover kan leunen en afwachten totdat de ex-franchisenemer zelf de uitingen op het internet heeft verwijderd. Een verbod van de franchisenemer om na de samenwerking nog gebruik te maken van de intellectuele eigendomsrechten is in dat kader kennelijk niet volledig dekkend. Een franchisegever doet er in dat geval dus goed aan om zelf (actief) te inventariseren welke websites verwijderd moeten worden en – waar nodig – actie te ondernemen. Daarnaast zou een contractuele verplichting, die de franchisenemer gebiedt om oudere website te verwijderen, de franchisegever en de formule wellicht meer soelaas kunnen bieden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs.

Vragen?

Heeft u vragen over deze zaak, neemt u dan contact op met Menno de Wijs.