De tweede aflevering van de Tuchtcast “Passend en geboden” is verschenen! In deze podcast gaat kantoorgenoot Robert Sanders met Tjitske Cieremans en Erik Jan Bolsius weer in op de tuchtrechtelijke actualiteit, met als klassieker van de maand de Toscaanse brandstichting.
Wil je bij blijven op tuchtrechtelijk gebied? Luister dan hier de Tuchtcast via Spotify en Apple Podcast.
De Tuchtcast ‘Passend en geboden’ is live! In deze maandelijkse podcast bespreekt onze kantoorgenoot Robert Sanders samen met Tjitske Cieremans en Erik Jan Bolsius recente uitspraken uit het advocatentuchtrecht.
In de eerste aflevering onder meer de beslissingen over de advocaat die zijn geheimhoudingsplicht schond door de media op te zoeken.
Wil je bij blijven op tuchtrechtelijk gebied? Luister dan hier de Tuchtcast via Spotify en Apple Podcast.
Iedere twee jaar schrijft onze tuchtrecht-advocaat Robert Sanders mee aan de Kroniek Tuchtrecht in het Advocatenblad. Op 7 juni 2022 verscheen de nieuwste kroniek.
Deze Kroniek behandelt de uitspraken van de tuchtrechter uit de periode april 2020 tot maart 2022 op het gebied van het materieel tuchtrecht of het tuchtprocesrecht die interessant, nuttig of illustratief zijn voor de praktijk. In verband met de actuele ontwikkelingen rond het dekenaal toezicht is bijzondere aandacht besteed aan de positie van de deken en de verhouding van advocaten met de deken in het tuchtrecht. Tevens komt een aantal in het oog springende materieeltuchtrechtelijke aspecten aan bod, zoals het omgaan met vertrouwelijke informatie uit bijvoorbeeld mediation, de verhouding met verzekeraars en de tenaamstelling van declaraties.
Lees verder (open in PDF)
Laten bedrijven miljoenenclaims liggen? Onze kantoorgenoot Robert Sanders werkte onlangs mee aan een artikel hierover in De Stentor. Het artikel is hier te lezen.
Een mediator is een onafhankelijke en professionele bemiddelaar die helpt bij het oplossen van uiteenlopende conflicten. Mediators zijn over het algemeen onderworpen aan tuchtrecht. Maar bij welk tuchtcollege moet een mediator in voorkomend geval verantwoording af leggen? Lees daarover meer in deze blog.
Dit is deel 4 in de blogserie “De advocaat in een andere hoedanigheid.”
Advocatentuchtrecht
Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Op grond van gedragsregel 9 dient de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.
Bij het optreden als mediator blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden, met dien verstande dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten eerst kan worden gesproken indien hij zich bij het vervullen van de functie van mediator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van mediator dient daarom aan deze norm te worden getoetst. Vergelijk bijvoorbeeld Hof van Discipline 22 mei 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:170.
MfN-registermediator
Als de advocaat geregistreerd is als MfN-registermediator zijn op zijn handelen in hoedanigheid van mediator ook het mediationreglement en de gedragsregels voor de MfN-registermediator van toepassing.
Een MfN-registermediator is onderworpen aan tuchtrecht speciaal voor mediators. Het tuchtcollege in eerste aanleg wordt gevormd door de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators (STM). Hoger beroep vindt plaats bij het College van Beroep.
De Tuchtcommissie kan op grond van overtreding van de Gedragsregels de navolgende maatregelen opleggen:
- waarschuwing
- berisping
- schorsing van de registratie van de mediator bij de betrokken Aangesloten Instelling voor ten hoogste één jaar;
- doorhaling van de registratie van de mediator bij de betrokken
Aangesloten Instelling.
Er kan in theorie sprake zijn van een samenloop tussen het advocatentuchtrecht en het mediationtuchtrecht. Beide procedures bestaan immers naast elkaar en de verschillende tuchtrechters zijn bovendien niet aan elkaars uitspraken gebonden.
Mediator of advocaat?
Het is aan de advocaat zelf om ervoor zorg te dragen dat er geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. In een uitspraak van 21 september 2020 zet het hof van discipline uitgebreid uiteen dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat zelf is om aan betrokkenen en/of derden kenbaar te maken in welke hoedanigheid hij optreedt (zie ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
Vaststond dat de advocaat (verweerster) aanvankelijk aan klager en zijn ex-partner heeft aangeboden als hun mediator op te treden. Hoewel klager had ingestemd met het in gang zetten van mediation, is hij daarop later teruggekomen. Klager was echter nog wel bereid om te onderzoeken of een andere oplossing – buiten rechte – mogelijk was.
Klager heeft daarop mr. L, die net als verweerster advocaat en mediator is, ingeschakeld. Vervolgens heeft op 28 mei 2018 het viergesprek plaatsgevonden tussen klager en mr. L enerzijds en de ex-partner van klager en verweerster anderzijds.
Niet is gebleken dat verweerster klager aan het begin van het viergesprek heeft voorgelicht over haar rol en hoedanigheid tijdens dat viergesprek.
Het hof is van oordeel dat het, zeker gelet op haar eerdere betrokkenheid tegenover beide partijen in het kader van een mediationtraject onder leiding van verweerster als mediator als hiervoor weergegeven en gelet op de gang van zaken als hiervoor geschetst, op de weg van verweerster had gelegen om voor aanvang van het viergesprek uit eigen beweging duidelijkheid te verschaffen over haar rol en hoedanigheid bij dit viergesprek.
Het was aan verweerster om ervoor zorg te dragen dat er geen misverstand kon bestaan over de hoedanigheid waarin zij in een gegeven situatie optrad.
Ook tijdens het viergesprek heeft verweerster, hoewel dit aldus het hof wel op haar weg had gelegen, niet de benodigde duidelijkheid verschaft over haar rol en hoedanigheid hierbij. De eerdere betrokkenheid van verweerster tegenover beide partijen heeft de raad naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden overwogen dat klager niet hoefde te begrijpen dat zij daar aanwezig was als advocaat van zijn ex-partner. Dat deze uitlatingen volgens verweerster, bezien in de relevante context, anders uitgelegd moeten worden en deze mogelijk voor meerdere uitleg vatbaar zijn, leidt het hof niet tot een ander oordeel: het is aan verweerster om misverstanden over haar hoedanigheid te voorkomen.
Eigen verantwoordelijkheid advocaat
Het hof van discipline komt daarom tot het oordeel dat verweerster in strijd met gedragsregel 9 lid 1 heeft gehandeld tegenover klager. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarbij betrekt het hof dat – anders dan de raad overwoog – de vraag of daadwerkelijk een misverstand is ontstaan, er bij de beoordeling van de vraag of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld niet toe doet, laat staan dat sprake dient te zijn van enig nadeel aan de zijde van klager.
Ook dit betoog kan haar volgens het hof niet baten, alleen al niet omdat ook hier heeft te gelden dat het aan verweerster zelf is om ervoor zorg te dragen dat er geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin zij in een gegeven situatie optreedt. Verweerster had de door haar gestelde aannames moet verifiëren, hetgeen zij heeft nagelaten.
Contact
Meer weten? Neem vrijblijvend contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.
Dit is deel 4 in de vierdelige blogserie ”De advocaat in een andere hoedanigheid”. Lees ook de andere delen:
Deel 1: De advocaat als… klachtenfunctionaris
Deel 2: De advocaat als… deken
Deel 3: De advocaat als… curator
Met ingang van 2020 heeft het dekenberaad het plan opgevat om ook een vinger aan de pols te houden bij de financiële gezondheid van advocaten en hun kantoren. Na een aantal pilotprojecten wordt nu jaarlijks door de dekens bij alle advocatenkantoren een uitvraag gedaan naar de financiële kengetallen van de onderneming. In een recente beslissing heeft de Amsterdamse Raad van Discipline zich gebogen over de betamelijkheid van het niet-meewerken aan die uitvraag.
Advocaat en specialist Tuchtrecht mr. Robert Sanders schreef samen met Roland Mans een opiniestuk dat deze maand in het Advocatenblad verscheen. Wil u het hele artikel lezen? Klik dan hier.

Robert Sanders is expert op het gebied van tuchtrecht en staat binnen de ondernemingsrechtpraktijk van De Clercq met name vrije beroepsbeoefenaren bij die binnen hun vakgebied een tuchtrechtregeling kennen, zoals advocaten, notarissen, accountants en medici. Na zijn rechtenstudie aan de Universiteit Leiden en het vervullen van zijn dienstplicht als reserveofficier bij de Koninklijke Luchtmacht startte Robert zijn maatschappelijke carrière in 1995 als redacteur en uitgever. Gedurende veertien jaar richtte hij zich bij drie vooraanstaande uitgeverijen op het uitgeven van (onder meer) medische, fiscale, financiële en juridische vakbladen. In de tussentijd rondde hij aan de Universiteit Utrecht cum laude zijn bachelor Geschiedenis af. In 2009 maakte Robert de overstap naar de Nederlandse orde van advocaten, waar hij zich – aanvankelijk als senior beleidsadviseur, later als advocaat – ruim zes jaar lang voornamelijk met tuchtzaken bezighield. In 2017 promoveerde Robert aan de Universiteit van Amsterdam op het advocatentuchtrecht.
Er bestaat geen speciaal tuchtrecht voor curatoren. Echter, omdat in een faillissement meestal een advocaat als curator wordt aangesteld, speelt het tuchtrecht voor advocaten in die gevallen een rol. De tuchtrechter geeft een advocaat die optreedt in de hoedanigheid van curator wel een ruimer speelveld dan wanneer sec advocatuurlijke werkzaamheden worden verricht.
Dit is blog drie in de vierdelige blogserie “De advocaat in een andere hoedanigheid”.
Advocatentuchtrecht
Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet luidt als volgt:
“De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.”
Hoedanigheid: gevolgen voor toepasselijkheid kernwaarden
Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. In dit kader is onder meer gedragsregel 9 van belang, waarin als volgt is bepaald:
“Regel 9 Kenbaarheid hoedanigheid advocaat
- De advocaat dient tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
- Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad.”
Aangezien de kernwaarden ex artikel 10a Advocatenwet de essentie van in elk geval de beroepsuitoefening van de advocatuur inkleuren, moeten nevenwerkzaamheden die niet volledig in de kernwaarden zijn in te passen, worden beschouwd als verricht in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Te denken valt daarbij onder meer aan het optreden als curator. Deze werkzaamheden vertonen weliswaar doorgaans verwevenheid met de rechtspraktijk, maar voor dit voorbeeld geldt dat de kernwaarde partijdigheid daarop niet van toepassing is.
NB. Zie hier ter info ook de blogserie over de vijf kernwaarden van de advocatuur.
Maatstaf tuchtrechter bij optreden als curator
De tuchtrechter toetst of de advocaat zich als curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het criterium waaraan het handelen van de advocaat als curator wordt getoetst is een iets beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn.
Dat komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen, moet behartigen. Ook moet hij bij het nemen van zijn beslissingen rekening houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak onder toezicht van de rechter-commissaris uitvoert en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de juiste kaders afspeelt.
Zie voor toepassing van deze maatstaf bijvoorbeeld hof van discipline 26 oktober 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:207 en meer recent de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden 25 januari 2021, ECLI:NL:TADRARL:2021:5.
Proactief duidelijkheid verschaffen over hoedanigheid
Belangrijk is dat de advocaat naar buiten toe altijd duidelijkheid moet verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het opnemen van de functie van curator in de e-mailhandtekening. Verder kan het geen kwaad om steeds expliciet aan betrokkenen te vertellen (en waar nodig schriftelijk vast te leggen) wanneer de advocaat optreedt in de hoedanigheid van curator. Liever te vaak dan te weinig. De advocaat is met andere woorden gehouden proactief duidelijkheid te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij in een specifiek geval optreedt. Het niet verschaffen van de duidelijkheid kan onder omstandigheden op zich zelf tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.
Contact
Meer weten? Neem vrijblijvend contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.
Dit is deel 3 in de vierdelige blogserie ”De advocaat in een andere hoedanigheid”. Lees ook de andere delen:
Deel 1: De advocaat als… klachtenfunctionaris
Deel 2: De advocaat als… deken
Het schoolvoorbeeld (in meerdere opzichten) van de advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid is de deken van de lokale orde van advocaten. Ook tegen de deken kan een tuchtklacht worden ingediend. Over het toetsingskader dat daarbij geldt – valt de deken als functionaris ook onder het tuchtrecht? – heeft het hof van discipline onlangs twee richtinggevende uitspraken gedaan die hier worden besproken.
In 2007 sprak het hof van discipline zich nadrukkelijk uit over de tuchtrechtelijke toetsbaarheid van de deken. Het hof ontwikkelde in zijn beslissing van 3 september 2007 het criterium dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (beter gezegd misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
In eerste aanleg was de raad van discipline nog uitgegaan van de tot dan toe geldende hoofdregel dat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De maatstaf die door het hof werd geformuleerd bleef niet beperkt tot de deken en vormt tegenwoordig in het algemeen het toetsingskader voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt.
De deken als toezichthouder en advocaat
Onlangs heeft het hof van discipline in een tweetal beslissingen aan de hand van een uitgewerkte en principiële uiteenzetting de positie van de beklaagde advocaat die tevens deken is voor het advocatentuchtrecht nader verduidelijkt. De aanleiding daarvoor zag het hof in de op 5 augustus 2020 verschenen eindrapportage van Evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur (Wpta).
Met de invoering van de Wpta op 1 januari 2015 heeft de wetgever er onder meer voor gekozen dat het toezicht op de advocatuur eenhoofdig, namelijk door de deken, wordt uitgeoefend. Deze keuze van de wetgever brengt mee dat de deken zowel bestuursorgaan als advocaat is, aldus het hof. Dat de deken naast wettelijk toezichthouder ook advocaat is leidt ertoe dat de deken ook persoonlijk onder het advocatentuchtrecht valt. De rechtvaardiging voor deze “dubbele” toetsingsmogelijkheid is volgens het hof dat een deken, anders dan andere bestuursorganen als advocaat een geprivilegieerde positie heeft, wat onder meer tot uiting komt in een vergaande geheimhoudingsplicht. Deze bevoorrechte positie als geheimhouder maakt dat ook wanneer een advocaat als deken handelt, hij zich betamelijk en in overeenstemming met de kernwaarden voor advocaten behoort te gedragen en hierop niet in zijn hoedanigheid van deken maar persoonlijk tuchtrechtelijk aanspreekbaar is. De omstandigheid dat de deken (als instituut) sinds 2015 bestuursorgaan is geworden, brengt hier geen verandering in, zodat de door het hof van oudsher gehanteerde maatstaf onverkort blijft gelden.
Aan de hand van deze overwegingen heeft het hof op dezelfde dag in twee klachtzaken tegen oud-dekens uitspraak gedaan. In de eerste beslissing (HvD 15 maart 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:47) ging het om een klacht van een ex-advocaat tegen de (toenmalige) deken. Die deken diende in 2015 een dekenbezwaar in tegen klager die naar aanleiding daarvan van het tableau was geschrapt op last van door de tuchtrechter. Op zijn beurt heeft de voormalig advocaat een klacht ingediend tegen de deken over diens aanpak en stellingname in die tuchtprocedure. De raad van discipline stelde voorop dat de deken een ruime mate van vrijheid heeft om in een dekenbezwaar zijn argumenten naar voren te brengen. Klager heeft in de procedures bij de raad destijds en in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om zich tegen de stellingen van de deken te verweren, wat klager ook heeft gedaan. De onderhavige klacht kwam volgens de raad neer op een verkapt hoger beroep, waarin de Advocatenwet niet voorziet. De klacht werd dan ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep betoogde klager onder meer dat de raad de bijzondere positie van de deken had miskend, waarop het hof hem op zijn wenken bediende met de hiervoor beschreven uiteenzetting over de positie van de deken. Klager ving op de inhoud van zijn klacht echter bot. Het hof bekrachtigde de beslissing van de raad omdat de door klager aangevoerde argumenten geen aanwijzingen gaven dat de deken bij het indienen van het dekenbezwaar jegens klager zodanig zijn toezichthoudende bevoegdheden te buiten was gegaan dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Kritische noot
Wel kraakte het hof nog een kritische noot over de opvatting van de deken die ter zitting was verschenen. Dat was namelijk niet de beklaagde, maar diens ambtsopvolger, die zijn komst verklaarde met het gebruik dat de zittende deken zo’n klacht voor zijn rekening neemt. Daarnaast gaf hij aan als gemachtigde namens de beklaagde deken op te treden.
Het hof overwoog dat het in zijn algemeenheid ongewenst is dat een opvolgend deken als gemachtigde optreedt in een tuchtzaak, ook als de klacht is gericht tegen zijn voorganger. Het is volgens het hof denkbaar dat een deken in geval van een klachtzaak tegen zijn voorganger ter zitting bij de tuchtrechter verschijnt om zijn visie als deken te geven, vanuit zijn rol en kennis van tuchtrecht in het algemeen en (eventueel) de aan de orde zijnde tuchtzaak in het bijzonder. Die visie zou een deken in een dergelijk geval ook zelfstandig per brief aan de tuchtrechter kunnen overbrengen. De crux is dat de deken dan niet optreedt als advocaat van zijn aangeklaagde voorganger. De partijdige rol voor zijn cliënt verdraagt zich verder niet met zijn rol als deken waarin hij objectief behoort te staan tegenover het handelen van zijn aangeklaagde voorganger. Rechtzoekenden mogen er immers op vertrouwen dat de deken in alle objectiviteit toezicht houdt op alle advocaten in zijn arrondissement en klachten tegen deze advocaten objectief behandelt.
Lichtvaardig optreden van de deken
In de tweede zaak (ECLI:NL:TAHVD:2021:46) waarin het hof dezelfde dag uitspraak heeft gedaan kwam de beklaagde (voormalig) deken er minder gunstig vanaf. In die klachtzaak had de deken destijds op basis van een volgens hem van de Raad van State afkomstig signaal over klaagster (een advocaat) een onderzoek ingesteld. Dat signaal had hij enkel telefonisch gekregen en hij had niet geverifieerd of het signaal ook daadwerkelijk afkomstig was van de Raad van State. Het hof oordeelde dat van deze deken had mogen worden verwacht dat hij, voordat hij op basis van een signaal als toezichthouder handelde, eerst zou nagaan van wie het signaal afkomstig was en dit zou hebben vastgelegd in zijn eigen dossier. Bovendien had de deken naar aanleiding van vragen van klaagster pas na vier maanden later enig onderzoek naar de herkomst van het signaal verricht. Zonder resultaat overigens, en de deken kon zich ook niet herinneren waarop zijn besluit tot onderzoek was gebaseerd.
Het hof nam hem kwalijk dat hij zich niet bewust was geweest van de impact van zijn lichtvaardige handelwijze voor klaagster. Daardoor was sprake van laakbaar gedrag, aangezien een gemaakte fout plaatsgevond in het kader van dekenaal onderzoek zonder enige documentatie, waarbij geen reproduceerbare afweging was gemaakt. Het kwam de oud-deken op een berisping te staan. Voor alle duidelijkheid merkte het hof nog op dat het hier gaat om een aan verweerder als advocaat (en niet als deken) te maken persoonlijk verwijt, zodat het hof hem ook een proceskostenveroordeling oplegde.
Deze tweede zaak vormt een uitzondering omdat klachten die tegen dekens worden ingediend meestal leiden tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. De deken moet het gelet op de geldende maatstaf immers zodanig te bont hebben gemaakt dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. En daar zal in de regel toch niet snel sprake van zijn.
Contact
Meer weten? Neem vrijblijvend contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.
Dit is deel 2 in de vierdelige blogserie ”De advocaat in een andere hoedanigheid”. Lees ook de andere delen:
Deel 1: De advocaat als… klachtenfunctionaris
Deel 3: De advocaat als… curator
De klachtenfunctionaris van een advocatenkantoor is steeds vaker zelf onderwerp van een klacht. Hoe ga je als klachtenfunctionaris het beste om met een ingediende klacht? En wat als die klacht tegen jou in je hoedanigheid van klachtenfunctionaris is gericht? Lees meer over de advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris in deze blog. Dit is blog één in de vierdelige blogserie “De advocaat in een andere hoedanigheid”.
Achtergrond klachtenregeling
Allereerst is belangrijk om vast te stellen wat wordt verstaan onder een klacht. Artikel 1.1 van de Verordening op de advocatuur (“Voda”) geeft de definitie van klacht:
“(…)Klacht: iedere schriftelijke uiting van ongenoegen van of namens de cliënt jegens de advocaat of de onder diens verantwoordelijkheid werkzame personen over de totstandkoming en de uitvoering van een overeenkomst van opdracht, de kwaliteit van de dienstverlening of de hoogte van de declaratie, niet zijnde een klacht als bedoeld in paragraaf 4 van de Advocatenwet; (…)”
Zoals uit deze definitie blijkt moet een onderscheid worden gemaakt tussen een klacht in de zin van de kantoorklachtenregeling en een tuchtklacht (vergelijk paragraaf 4 van de Advocatenwet). Tuchtrechtelijke klachten moeten worden ingediend bij de lokale deken (zie artikel 46c Advocatenwet).
In de Voda is verder vastgelegd dat de advocaat moet beschikken over een kantoorklachtenregeling (zie artikel 6.28 lid 1 Voda). Binnenkomende klachten moeten conform de kantoorklachtenregeling worden behandeld.
De kantoorklachtenregeling regelt in ieder geval welke advocaat is belast met de afhandeling van binnenkomende klachten (zie artikel 6.28 lid 2 sub c Voda). Oftewel: duidelijk moet zijn welke advocaat als klachtenfunctionaris functioneert.
Uit de klachtenregeling blijkt verder hoe de interne klachtprocedure geregeld is. De wettelijke vereisten laten relatief veel ruimte om de klachtenprocedure naar eigen inzicht in te richten. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft voor een beetje houvast een model kantoorklachtenregeling in het leven geroepen. Als de kantoorklachtenregeling niet voldoet aan de vereisten van de Voda, dan kan dat op zichzelf een tuchtrechtelijk verwijt opleveren (zie Hof van Discipline 13 december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:234, r.o. 5.6).
Het is verplicht om de kantoorklachtenregeling via de algemene voorwaarden of overeenkomst van opdracht van toepassing te verklaren (zie artikel 6.28 lid 3 Voda).
De taak van de klachtenfunctionaris
Eén vaste persoon binnen kantoor is dus als klachtenfunctionaris belast met de afhandeling van klachten. Dat kan ook de advocaat waarover geklaagd wordt zijn (zie Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2018, ECLI:NL:TADRARL:2018:19).
Als uitgangspunt voor de taakinvulling van de klachtenfunctionaris geldt afdeling 6.8 Voda. Het belangrijkste elementen is dat klachten binnen een redelijke termijn moeten worden afgehandeld. Artikel 6.28 lid 2 sub d Voda bepaalt dat de klachtenfunctionaris binnen een maand na ontvangst van de klacht de klager en degene over wie is geklaagd schriftelijk en met redenen omkleed in kennis stelt van het oordeel over de gegrondheid van de klacht. Sub e biedt overigens wel de mogelijkheid om af te wijken van de termijn van één maand. De klachtenfunctionaris moet daarbij wel vermelden waarom van de voorgeschreven termijn wordt afgeweken en binnen welke termijn de klacht alsnog afgehandeld wordt.
Bij het behandelen van de klacht moet (uiteraard) hoor en wederhoor worden toegepast (zie artikel 6.28 lid 2 sub f Voda). Bovendien registreert de klachtenfunctionaris de binnengekomen klachten (zie artikel 6.30 Voda). Het is namelijk belangrijk om lering te kunnen trekken uit eerder op kantoor afgehandelde klachten.
Een zorgvuldige behandeling van klachten ingevolge de interne op artikel 6.28 Voda gebaseerde kantoorklachtenregeling is een belangrijk instrument van kwaliteitsbevordering in de advocatuur (zie Hof van Discipline 25 januari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:155).
Klachtenfunctionaris onder tuchtrecht
Advocaten zijn op grond van artikel 46 Advocatenwet aan tuchtrecht onderworpen. Op grond van vaste tuchtrechtspraak blijft het tuchtrecht ook van toepassing als de advocaat niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt. Als hij zo optreedt dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hij tuchtrechtelijk worden aangepakt (zie ook gedragsregel 9).
Voor het optreden in de hoedanigheid van klachtenfunctionaris hanteert de tuchtrechter de volgende maatstaf (zie Raad van Discipline Amsterdam 7 september 2020, ECLI:NL:TADRAMS:2020:192):
“4.2 Wat betreft de klacht gericht tegen verweerder stelt de voorzitter vast dat verweerder in deze zaak uitsluitend is opgetreden als klachten- en geschillenfunctionaris, dit naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van klager van 29 augustus 2019. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachten- en geschillenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.”
Daarbij dient verder nog in aanmerking te worden genomen dat de klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op de ingebrachte klacht beslist (zie Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch 9 december 2019, ECLI:NL:TADRSHE:2019:186). De tuchtrechter gaat niet op de stoel van de klachtenfunctionaris zitten, hij toets marginaal of sprake was van zorgvuldig handelen.
Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de klachtenfunctionaris is bijvoorbeeld sprake als hij geen kennis neemt van het volledige (proces)dossier waarop de klacht betrekking heeft (zie Hof van Discipline 25 januari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:155). Helemaal niet reageren op een binnenkomende klacht, valt een klachtfunctionaris ook tuchtrechtelijk te verwijten (zie Raad van Discipline 12 november 2018, ECLI:NL:TADRAMS:2018:221). Hetzelfde geldt voor het niet binnen een redelijke termijn reageren op een ingekomen klacht (zie Raad van Discipline Arnhem-Leeuwaren 22 februari 2016, ECLI:NL:TADRARL:2016:15).
Contact
Meer weten? Neem vrijblijvend contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.
Dit is deel 1 in de vierdelige blogserie ”De advocaat in een andere hoedanigheid”.
Zie ook:
Deel 2: De advocaat als… deken
Deel 3: De advocaat als… curator